/ 12 4H praten over poëzie afwijkende gebruik van leestekens en hoofdletters; opbouw in strofen; verschillende soorten rijm; beeldspraak.

Praten over Proza
Introductieles
Praten over poëzie
1 / 64
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 64 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Praten over Proza
Introductieles
Praten over poëzie

Slide 1 - Tekstslide

Proza en Poëzie
In de literatuur spreekt men van proza en poëzie. Het is moeilijk het verschil tussen proza en poëzie weer te geven.

Proza is de verzamelnaam voor kunstwerken die niet in dichtvorm geschreven zijn. Bijvoorbeeld romans.

Poëzie is de verzamelnaam voor de dichtkunst

Slide 2 - Tekstslide

Begrippen
-Poëzie: verzamelnaam voor gedichten, songteksten etc. 
- enjambement
- afwijkende gebruik van leestekens en hoofdletters; 
- opbouw in strofen; 
- verschillende soorten rijm; 
- beeldspraak.

Andere begrippen
- Neologisme: nieuw gevormd woord.
 - Pseudoniem: verzonnen naam.

Slide 3 - Tekstslide

Poëzie
  • Kán rijmen, maar dat hoeft niet 
  • Soms houdt poëzie zich wel aan strenge regels, bijvoorbeeld een rijmschema of een metrum --> Maakt poëzie beperkter (minder vrijheid), maar is júíst ook goed voor de creativiteit!

Slide 4 - Tekstslide

Poëzie
Poëzie  gaat altijd om korte teksten met een opvallende typografie (de manier waarop de zinnen op de bladzijde zijn geplaatst)

Vorm: klank en rijm

Rijm is de overeenkomst van klank in beklemtoonde syllaben of lettergrepen, die niet te ver van elkaar afliggen

Slide 5 - Tekstslide

Poëzie
Het gaat altijd om korte teksten met een opvallende typografie (de manier waarop de zinnen op de bladzijde zijn geplaatst)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Enjambement 
boekje open
 
hoe ga ik open als een boek?
ik wil mezelf eens lezen,
bladeren en kijken enjambement
hoeveel pagina's ik tel.
of ik een sprookje ben
of meer een studieboek.
zou ik mij kopen?
lenen bij de bieb?
alleen stiekem lezen enjambement
hoe ik afloop en zachtjes enjambement
terugzetten in de kast?
Ted van Lieshout
Uit: Van verdriet kun je grappige hoedjes vouwen,
Uitgeverij Leopold 1986

Slide 8 - Tekstslide

Leestekens en hoofdletters

Slide 9 - Tekstslide

Leestekens en hoofdletters
In proza is het heel vaak nodig om tekstgedeelten onderling met het voegwoord en leestekens te scheiden. 
Deze kunnen een pauze aangeven of bijvoorbeeld een onderlinge verhouding (dubbele punt).

Versregels volgen elkaar niet onmiddellijk op zoals gewone zinnen of tekstgedeelten dat doen. Ze staan bijvoorbeeld  afzonderlijk, benadruk (accent aigu of hoofdletters), los van elkaar of de afstand tussen de laatste letter en de rechterrand van de kantlijn is groot (pauze, bedoeld als lange stilte). 

Slide 10 - Tekstslide

Klemtoon
Gedichten hebben vaak een soort ‘ritme’, net als liedjes Dat ontstaat door de regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. In het woord ‘pannenkoek’ ligt de klemtoon bijvoorbeeld op de eerste lettergreep, want je zegt pannenkoek en niet pannenkoek of pannenkoek.

Slide 11 - Tekstslide

Strofen

Slide 12 - Tekstslide

Strofen
= korte stukjes in een gedicht die gescheiden worden door een witregel.


Belangrijke soorten binnen de strofenbouw:
  • Distichon: strofe met twee regels
  • Terzine: strofe met drie regels
  • Kwatrijn: strofe met vier regels (opdracht in methode)
  • Quintet: strofe met vijf regels
  • Sextet: strofe met zes regels
  • Septet: strofe met zeven regels
  • Octaaf: strofe met acht regels

Slide 13 - Tekstslide

Haiku
Tekst 1 en vragen

Slide 14 - Tekstslide

Strofen
                                                                       Hoofdstuk 2 Poëzie, 2.1 Gedichten met een vaste vorm, Tekst 1 en vragen



Vertaling:
'Op een dorre tak' (17e eeuw)

Op een dorre tak
is een kraai nog blijven zitten
in de herfstavond

Naar: Matsuo Basho
Dit gedicht telt één strofe (deel van gedicht, gescheiden van de rest door witregel.

Het gedicht is een haiku (kort gedicht van Japanse oorsprong dat bestaat uit drie regels. Iedere regel moet voldoen aan een strikt aantal lettergrepen (5/7/5).

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Ollekebolleke
Tekst 2 en vragen

Slide 17 - Tekstslide

Ollekebolleke
                   Hoofdstuk 2 Poëzie, 2.1 Gedichten met een vaste vorm, Tekst 2 en vragen
  • Acht versregels
  • Twee strofen van elk vier regels
  • Eerste drie regels van strofe: 6 lettergrepen
  • Laatste regel van strofe: 4 lettergrepen
  • Regel 4 en 8 moeten rijmen
  • Regel 1 is verzuchting of uitroep
  • Regel 2 moet onderwerp worden genoemd
  • Regel 6 moet bestaan uit één zeslettergrepig woord 
  • (klemtoon daarvan op vierde lettergreep)
  • In de laatste regel (een (woord)grapje).

Slide 18 - Tekstslide

Limerick
Tekst 3 en 4 en vragen

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Limerick
Hoofdstuk 2 Poëzie, 2.1 Gedichten met een vaste vorm, Tekst 3 en 4 en vragen

Vijfregelig gedichtje. 
De eerste, tweede en vijfde regel rijmen op elkaar. 
Regel 3 en 4, die wat korter zijn, rijmen ook op elkaar. 
In de eerste regel wordt meestal een persoon of dier en een plaatsnaam genoemd. 
Limericks bevatten vaak woordspelingen en verrassende wendingen.



Ik belde mijn meisje in Zaanstad 
‘k zei: Kleed je wat luchtigjes aan, schat 
En dat ging ze toen doen 
Maar wat bleek er toen? 
Dat z’alleen de tv nog maar aan had.

Harrie Geelen, voor de Ep Oorklepshow, 1987
Er was eens een jongen uit Loenen 
Die stond met z’n meissie te zoenen 
Toen hij vroeg: Is het fijn? 
Zei ze: Nee, het doet pijn, 
want je staat al een uur op m’n schoenen.

Harrie Geelen, voor de Ep Oorklepshow, 1987

Slide 21 - Tekstslide

Sonnet
  • Oorspronkelijk was het woord sonnet slechts de algemene aanduiding voor 'een kort gedichtje'.
  • Tegenwoordig verstaan we onder een sonnet alleen gedichten die voldoen aan bepaalde regels.

De meest gangbare regels:
Vorm
  • Een sonnet bestaat uit veertien regels, verdeeld over vier strofen.
  • Strofe 1 en 2 bestaan elk uit vier regels.
  • Strofe 3 en 4 bestaan elk uit drie regels .

Rijmklank (rijmschema)
  • Het Italiaanse sonnet: abba – abba – cdc – dcd
  • Het Shakespeare sonnet: abab – cdcd – efef - gg

Slide 22 - Tekstslide

Soorten rijm

Slide 23 - Tekstslide

Alliteratie 
1. Beginrijm of alliteratie ( stafrijm / Germaans rijm ) : hierbij rijmen alleen de beginletters van de woorden op dezelfde versregels. Beginrijm begint altijd met medeklinkers.

Slide 24 - Tekstslide

Volrijm
Bij volrijm eindigen de rijmende woorden, inclusief de laatste beklemtoonde klinker hetzelfde.

Deze vorm wordt in sinterklaasgedichten veel gebruikt.

'Sint zat te denken wat hij de leerlingen moest schenken'


Slide 25 - Tekstslide

Halfrijm
- Assonantie
Bij assonantie gaat het om klanken (klinkers) die steeds terugkeren. --> ook wel klinkerrijm of klankrijm

Alleen de klinkers van de beklemtoonde lettergrepen rijmen. Niet de voorafgaande en ook niet de volgende medeklinkers. 
 
'Lamp en band'    'Raam en staan'    'Bomen en rozen' --> Let op: 'haren en verward' = geen assonantie

- Acconsonerend rijm. 
Hierbij rijmen alleen de medeklinkers in beklemtoonde lettergrepen

'kust en mist'     'tafel en griffel'    'koken en kijken'

Slide 26 - Tekstslide

Rijkrijm 

Bij rijkrijm of gelijkrijm wordt een bepaald woord steeds herhaald.Dit kan exact hetzelfde woord zijn, maar ook twee verschillende woorden die precies hetzelfde klinken.

 “Licht en ligt”

Slide 27 - Tekstslide

Eindrijm

Eindrijm = een herhaling 
van klanken aan het einde van zinnen . 

We spreken van eindrijm als de beklemtoonde lettergrepen plus de daarop volgende klanken gelijk zijn. 

Rijmschema: schematische weergave van het eindrijm in een gedicht. De regels die op elkaar rijmen, geef je dezelfde letter.

Slide 28 - Tekstslide

Rijmschema
Ook eindrijm kent verschillende soorten rijm:

a. Mannelijk rijm of staand rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgt er geen ander lettergreep meer.

b. Vrouwelijk rijm of slepend rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgt er een onbeklemtoonde lettergreep. 

c. Glijdend rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgen er twee onbeklemtoonde lettergrepen. 

Slide 29 - Tekstslide

Rijmschema's en klankschema's
Voor eindrijm zijn er verschillende rijmschema's met bijbehorende klankschema's.

Voorbeelden zijn:
Gepaard rijm: aabb
Gekruist rijm: abab
Omarmend rijm: abba
Gebroken rijm: abcb

Slide 30 - Tekstslide

rRijmschema: gepaard rijm
Rijmklank: aabb 
De eerste en tweede regel rijmen en de derde en vierde regel rijmen. (ccdd - eeff)

Slide 31 - Tekstslide

rRijmschema: gekruist rijm
Rijmklank: abab 
De eerste en derde regel rijmen en de tweeden en vierde regel rijmen. (cdcd - efef)

Slide 32 - Tekstslide

rRijmschema: omarmend rijm 
Rijmklank: abba 
De eerste en vierde zin zijmen en de tweede en derde zin rijmen. ( cddc - effe)

Slide 33 - Tekstslide

rRijmschema: gebroken rijm
Rijmklank: abcb 
Alleen de tweede en de vierde regel rijmen. (defe - ghih)


Slide 34 - Tekstslide

Poëzie
5. Voorrijm: als de eerste lettergrepen van de achtereenvolgende versregel rijmen, niet aan het eind, maar aan het begin. 
Voorbeeld:
Ruischende wanden en schitterende zalen 
Bruischende bekers ramlende schalen 
Blinkende toortsen in flonkrend kristal 
Klinkende kelken en jubelgeschal


Slide 35 - Tekstslide

Poëzie
Elisie: dit is de weglating van een onbeklemtoonde klinker in een woord oftewel het samentrekken van lettergrepen in een woord.
Bijvoorbeeld:
-preevlen ---> prevelen
-’t ---> het
-slaaploos ---> slapeloos
-z’n ---> zijn


Epenthesis, is het inlassen van een onbeklemtoonde klank in een woord. 
Bijvoorbeeld: 
- harrenas (harnas)
- arrenmoede (armoede)

Slide 36 - Tekstslide

Rijmschema’s 

De rijmwoorden aan het einde van de versregel kunnen op verschillende manieren ten opzichte van elkaar gerangschikt zijn. Enkele veel voorkomende rijmschema’s zijn:
1. Slagrijm: a a a b b b b – Ze hebben dezelfde slag
2. Gepaard rijm: a a b b c c – Ze paren
3. Gekruist rijm: a b a b – Ze kruizen
4. Omarmend rijm: a b b a – Ze omarmen
5. Verspringend rijm: a b c a b c – Ze vormen wel paartjes, maar ze moeten inspringen
6. Gebroken rijm: a b b c / a b a c / a b c a – het is een verbreekset
7. Blanke verzen ( rijmloos ): we spreken van blanke verzen als het gedicht rijmloos is.

Slide 37 - Tekstslide

Allusie

Slide 38 - Tekstslide

Allusie

 = Stijlfiguur om een belezen indruk te maken. Verwijzing naar een bekend persoon, bekende gebeurtenis, een sprookje, mythe of bijbelverhaal of bekend boek.

Voorbeelden:
‘Ik app dus ik besta’ is een allusie op de bekende uitspraak van René Descartes ‘Ik denk dus ik besta.’ (cogito ergo sum)

'Hij is gezien, hij is niet onopgemerkt gebleven'.citaat uit een krantenartikel als verwijzing naar de laatste regels uit De avonden van Gerard Reve ('Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.')

'Nu is het moment', waarmee Barack Obama een verwijzing maakte naar Martin Luther King tijdens zijn conventiespeech in 2008.

Slide 39 - Tekstslide

Semantisch veld

Slide 40 - Tekstslide

Semantisch veld
semantiek: seman’tiek  0.1 leer van de betekenis van de woorden -->  betekenisleer ;0.2 leer van de interpretatie van formele systemen

Niet alleen door middel van rijm, maar ook door middel van semantische velden kan een dichter een eenheid creëren.
De woorden in het gedicht zijn dan qua inhoud en betekenis aan elkaar verwant.

Die verbinding van betekenissen is niet vaststaand, maar wordt, binnen een bepaalde context, gemaakt door de lezer.
= gebasseerd op grond van persoonlijke ervaringen van een individu

sneeuw - winter - ijs

ijs- zon - zomer - strand - vakantie

vakantie - kerst - dennenboom - sneeuw

Slide 41 - Tekstslide

Beeldspraak

Slide 42 - Tekstslide

Beeldspraak
Wanneer je iets zegt dat je niet letterlijk maar figuurlijk bedoelt, gebruik je beeldspraak.

Dus: als iets vergeleken wordt met of vervangen wordt door de naam van iets anders, dan noemen we dat beeldspraak. 
We hebben dus een voorwerp en een beeld waarmee het vergeleken wordt. 
Belangrijk is dat het beeld ook bij het voorwerp past.



Slide 43 - Tekstslide

Vergelijkingen Object en Beeld

In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: 
     het object (o)                       en                                       het beeld (b)
Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)

Het object is iets uit de werkelijkheid: iets dat dus echt is. 
Het beeld is iets waar het object op lijkt


Slide 44 - Tekstslide

Vergelijkingen - verbindingswoord

Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)


Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. 
Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 


Slide 45 - Tekstslide

Een paar voorbeelden:
Wat is het Object, het beeld en het verbindingswoord?

- Die man lijkt wel een beer!
- Zij lacht als een boer met kiespijn. 
- Harry ging er als een haas vandoor. 

Slide 46 - Tekstslide

Vergelijking

Beeld en werkelijkheid
           
Hij is zo rood als een tomaat.




Slide 47 - Tekstslide

Vergelijking-met-als
"Hij is zo trotst als een pauw."
"Als een een haas ging hij er vandoor."
"Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent." 
 (dichtregel uit het gedicht Ja van dichter K.Schippers)
  • Het object en beeld worden beide benoemd.
  • Het object en beeld kunnen beide als eerste genoemd worden.
  • Het object en beeld worden aan elkaar verbonden.
  • Die verbinding wordt gedaan met worden als:  als, zoals, gelijk, zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 

Slide 48 - Tekstslide

Vergelijking-zonder-als
"Ik voel me een kind in een snoepwinkel."
" Zij heeft een hart van goud."
- Het object  en beeld worden beide genoemd 
- Het object en beeld worden niet met een woord aan elkaar verrbonden -- > er is dus geen verbindingswoord.

Slide 49 - Tekstslide

Vergelijking met van
Bij een vergelijking met van wordt het woordje 'van' gebruikt om het beeld met het object te verbinden:

Wat een kast    van    een huis!
         (beeld)                    (object)
Bij deze vorm van vergelijkingen staat het beeld vóór het object.

Slide 50 - Tekstslide

Vergelijking met een kww
Bij deze soort vergelijking wordt het object door middel van een koppelwerkwoord (kww) aan het beeld verbonden:

Jouw kamer         is               een zwijnenstal!
(object)              (kww                 (beeld)

kww: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 51 - Tekstslide

Metafoor
  • De metafoor is ook een vorm van beeldspraak. 
  • Hij lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. 
  • Je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is.
   - Je kamer ziet eruit als een zwijnenstal. --> vergelijking
   - Wat een zwijnenstal is het hier. --> metafoor
--> zwijnenstal is het beeld dat gebruikt wordt voor een kamer die een puinhoop is (overeenkomst = beide een puinhoop)

Slide 52 - Tekstslide

Metafoor 
"Wat een zwijnenstal is het hier."   = kamer is vies
--> verschil: geen verbindingswoord en je moet zelf bedenken wat er met zwijnenstal benoemd wordt.
"Wat een rioolwater.'  = koffie is vies
'Liefde maakt blind." = je ziet sommige dingen niet als je van iemand houdt.
Beeld wordt genoemd, object ontbreekt 
In een metafoor ontbreekt altijd het verbindingswoord en daarnaast blijft de overeenkomende eigenschap meestal impliciet (niet uitgesproken, maar moet je zelf begrijpen0
Een metafoor heeft vaak de volgende structuur:
A = B.


Slide 53 - Tekstslide

Metonymie
Je zegt met het nieuwe begrip (beeld iets wat samenhangt met het bedoelde begrip (object)

Zo is bijvoorbeeld “goud”, de eerste prijs en koppen/neuzen, het aantal mensen.

  • Goud (beeld) staat voor een gouden medaille (object)
  • Koppen of neuzen (beeld) tellen: de mensen (object) tellen
  • Nederland/Duitsland: (beeld) de voetballers van het Nederlandse team (object), de voetballers van het Duitse team (object)
  • Groot hart (beeld): hij is vrijgevig/goed gezind (object)
  • In vuur en vlam(beeld): ze zijn verliefd/opgewonden (object)
  • Van Dale (beeld): het woordenboek dat Van Dale (object) heet
  • Van Gogh (beeld): het schilderij van Van Gogh (object) (niet van Gogh zelf)

Slide 54 - Tekstslide

Personificatie
Met een personificatie geef je een menselijke eigenschap aan iets dat geen mens is. Je stelt dus iets levenloos voor als een levend wezen.


Slide 55 - Tekstslide

Personificatie
  • Je kamer roept om een schoonmaakbeurt.  --> kamer kan niet roepen
  • De zon streelt haar huid.  --> zon kan niet strelen
  • De toekomst lacht ons toe. --> toekomst kan niet lachen
  • De economie zucht en steunt onder de coronamaatregelen. --> economie kan niet zuchten en steunen
  • In een oogwenk heeft de storm de straten schoongeveegd. --> 
  • De doellijntechnologie bewijst het: de bal heeft de achterkant van de lijn gezien.
  • Zachtjes fluisteren de bomen haar naam.
  • Soms lacht de toekomst je toe.

Slide 56 - Tekstslide

Slide 57 - Video

Synesthesie
Synesthesie is het verbinden van  de zintuigen (smaak, geur, aanraking, zicht, gehoor) met sensaties (liefde, haat, tederheid, woede, plezier, onverschilligheid, enz.) 

Synesthesie kan worden gezien als een bijzondere vorm van de metafoor

Slide 58 - Tekstslide

voorbeeld synesthesie
koude blik : koud: voelen - blik: kijken

Schreeuwende kleuren
De zoete geur van succes.
Bittere woorden
Warme stem.

Slide 59 - Tekstslide

Slide 60 - Video

Nieuwe lesstof

Slide 61 - Tekstslide

Neologismen
= een woord dat nieuw is of nieuw gevormd is.

Onder neologismen worden niet alleen nieuwgevormde woorden verstaan, maar ook al bestaande woorden met een nieuwe betekenis en nieuwe leenwoorden. 

Veel neologismen zijn minder nieuw dan ze lijken, omdat meestal twee al bestaande woorden worden samengevoegd in een nieuwe samenstelling, bijvoorbeeld bomdatabank, fietssnelweg en hangoudere. 

Ook zijn er veel nieuwe samenstellingen waarin bestaande woorden verkort zijn, zoals in alcomobolist ‘automobilist die onder invloed van alcohol rijdt’, bionade ‘biologische limonade’ en romkom ‘romantische komedie’.

Slide 62 - Tekstslide

Pseudoniem
= naam waaronder een auteur of kunstenaar (of een schrijverscollectief) zijn werk openbaar maakt en dus niet zijn echte naam gebruikt.

 Synoniemen: nom de plume, schuilnaam, deknaam of sluipnaam 

Slide 63 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    Online: hoofdstuk 2, § 2.8 Grammatica woordsoorten, opdracht 3 t/m 7.2
    Verlengde instructie:
    Online: hoofdstuk 2, § 2.8 Grammatica woordsoorten, opdracht 6 t/m 7.2
    Klaar = in STILTE lezen

    Wat niet af is = huiswerk

    timer
    8:00

    Slide 64 - Tekstslide