present perfect Grammar 2

TL 4 week 42
Grammar Present perfect
Grammar Bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

TL 4 week 42
Grammar Present perfect
Grammar Bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden

Slide 1 - Tekstslide

present perfect

  • v.t.t.
  • regelmatige w.w
  • onregelmatige w.w

Slide 2 - Tekstslide

present perfect

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Welke tenses zijn er?
I play football.            
I am playing football.    
I played football.   
I have played football.    
  • Feit
  • nu aan het doen.
  • in het verleden gedaan
  • In het verleden begonnen, maar nu nog steeds zo.

Slide 5 - Tekstslide

Present perfect
iets wat in het verleden begonnen is en nu nog aan de gang is.

Slide 6 - Tekstslide

past participle is voltooid deelwoord

Slide 7 - Tekstslide

voorbeelden
  • I have lost my wallet on the party last week.
  • He has worked there all his live.
  • I have always wanted to be a professional soccer player
difference?
  • I always wanted to be a professional soccer player.
  • He worked there all his live.
  • I lost my wallet on the party last week.

Slide 8 - Tekstslide

Helen .............. ........................ here for 7 years.
A
have live
B
has lived
C
has live
D
have lived

Slide 9 - Quizvraag

It starts to snow in Great Britain.
now the present perfect:

It ... to snow in Great Britain.
A
has starting
B
started
C
has started
D
have started

Slide 10 - Quizvraag

Our class sings a song during music class.
now use the present perfect:

Our class ... a song during music class.
A
have sung
B
have singed
C
has sung
D
has singed

Slide 11 - Quizvraag

Alice has lived in Rome for two years.
Woont ze daar nog of woont ze nu ergens anders?
A
Ze woont daar nog
B
Ze woont nu ergens anders

Slide 12 - Quizvraag

Write down a sentence with the present perfect

Slide 13 - Open vraag

Practise some more:
 Present perfect: grammar exercise 1, 2  pg. 62, 63
Adjectives and adverb: Grammar exercise 3 and 4 pg. 63, 64

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden
Adjectives and adverbs

Slide 16 - Tekstslide

Good or well

thats the question.

Slide 17 - Tekstslide

bijvoegelijk naamwoord
(Adjective)
Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en beschrijft iets of iemand.

  • She is a great athlete
  • They are nice people.

Slide 18 - Tekstslide

bijwoord(adverb) -ly
Een bijwoord beschrijft hoe iemand iets doet. Het zegt dan iets over het werkwoord:
  • She danced beautifully
  • We can do this easily

Een bijwoord kan ook iets zeggen over een bijvoegelijk naamwoord:
  • My dog is completely healthy

Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander bijwoord:
  • She behaved extremely badly.

Slide 19 - Tekstslide

He was a very important / importantly businessman.
A
important
B
importantly

Slide 20 - Quizvraag

John walked home very slow / slowly.
A
slow
B
slowly

Slide 21 - Quizvraag

This painting is beautiful / beautifully drawn.
A
beautiful
B
beautifully

Slide 22 - Quizvraag

My uncle is almost complete / completely blind.
A
complete
B
completely

Slide 23 - Quizvraag

Be careful! That’s a very sharp / sharply knife.
A
sharp
B
sharply

Slide 24 - Quizvraag

Temperatures in the desert can be extreme / extremely.
A
extreme
B
extremely

Slide 25 - Quizvraag

The film had a violent / violently ending.
A
violent
B
violently

Slide 26 - Quizvraag

She moves terrible / terribly quickly.
A
terrible
B
terribly

Slide 27 - Quizvraag

maken:
Adjectives and adverbs: Grammar exercise 3 and 4 pg. 63, 64

Slide 28 - Tekstslide