PR2W5 - NE MC1: Spelling: voltooide tijden - 25-26

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Voltooide tijden v.t.t. en v.v.t.

voltooid deelwoord

Ik vervoeg werkwoorden in de voltooid tegenwoordige tijd. (2.10)

Ik vervoeg werkwoorden in de voltooid verleden tijd. (2.10)

Ik vorm het voltooid deelwoord correct. (2.10)

Vul het voltooid deelwoord aan.

Hij heeft zijn smartphone niet…. (vinden)

Vul het voltooid deelwoord aan.

Ik had graag een stripverhaal…. (lezen)

Vul het voltooid deelwoord aan.

Jij hebt juist op de vraag ...! (antwoorden)

Vul het voltooid deelwoord aan.

De kaars had maar net…. (branden)

Vul het voltooid deelwoord aan.

Ik heb een stuk chocolade…. (nemen)

hebben of zijn?

Zij ... vorige week naar Parijs verhuisd.

1. hebben
2. zijn

hebben of zijn?

Hij ... een huis gebouwd.

1. had
2. was

hebben of zijn?

De bomen in de straat ... enorm gegroeid.

1. hebben
2. zijn

hebben of zijn?

Zij ... gewonnen!

1. had
2. was

hebben of zijn?

Ze ... er niets van begrepen.

1. hebben
2. zijn

Wat is het voltooid deelwoord van
AFWERKEN?

Wat is het voltooid deelwoord van
OPNEMEN?

Wat is het voltooid deelwoord van
AANHOUDEN?

Wat is het voltooid deelwoord van
NAKIJKEN?

Wat is het voltooid deelwoord van
VERTELLEN?

Wat is het voltooid deelwoord van
BETRAPPEN?

Wat is het voltooid deelwoord van
GENIETEN?

Wat is het voltooid deelwoord van
AANSLUITEN?

Wat is het voltooid deelwoord van
NASPELEN?

Wat is het voltooid deelwoord van
TEGENSPREKEN?