H 3.1 t/m 3.3 Elektriciteit

Elektriciteit
  • Wie weet nog wat we de vorige les hadden gedaan?
  • Wat is voor vandaag de planning?
  • Noem minimaal 2 punten die je vandaag wil leren.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Elektriciteit
  • Wie weet nog wat we de vorige les hadden gedaan?
  • Wat is voor vandaag de planning?
  • Noem minimaal 2 punten die je vandaag wil leren.

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 3.2

Wat zijn geleiders en isolatoren?
Wat is elektrische weerstand?
Hoe meet je weerstand?
Wat is soortelijke weerstand?
Wat is het verband tussen spanning, stroomsterkte en weerstand?
Waarvoor gebruik je weerstanden?
Wat is de weerstand in een schakeling?
Leerdoelen 3.3

Wat is het vermogen van een apparaat?
Hoe bereken je het vermogen?
Hoe meet je het energiegebruik?
Hoe bereken je energiegebruik?
Wat kost de gebruikte energie?
Wat is rendement?
Hoe kies je het juiste apparaat?

Slide 2 - Tekstslide

Elektriciteit
Hoe teken je een schakelschema?
Serie- en parallelschakelingen
Spanning, stroomsterkte en vermogen:  P = U x I
 Spanning, stroom en weerstand:  R = U/I
 Rekenen met serie en parallel

Slide 3 - Tekstslide

Schakelschema's tekenen en begrijpen

Slide 4 - Tekstslide

Serie- en parallelschakelingen

             Serieschakeling                     Parallelschakeling

Slide 5 - Tekstslide

Dit symbool is:
A
voeding
B
schakelaar
C
kruising
D
meter

Slide 6 - Quizvraag

Deze schakeling is een:
A
serieschakeling
B
parallelschakeling
C
zowel een serie als een parallelschakeling
D
combinatieschakeling

Slide 7 - Quizvraag

Spanning, stroomsterkte en vermogen
Door een apparaat onder spanning 
gaat een stroom lopen.
Beide (U en I)  kun je meten.

Als je U en I weet, kan je berekenen hoeveel energie het apparaat verbruikt. Dit heet het vermogen: P (Power) 
De eenheid van vermogen is de Watt (W)
Berekenen vermogen:    P = U x I      (vermogen = spanning x stroomsterkte)

Slide 8 - Tekstslide

Een tosti-ijzer krijgt van het stopcontact
een spanning van 230 V.
Er loopt dan een stroom van 6,0 A.
Het vermogen van het ijzer is:
A
0,026 W
B
38,3 W
C
236 W
D
1380 W

Slide 9 - Quizvraag

Een tosti-ijzer (230 V) heeft twee standen.
Op de lagere stand is het
vermogen 1000 W.
Hoeveel stroom loopt er door het ijzer?
A
0,23 A
B
4,3 A
C
230 A
D
230.000 A

Slide 10 - Quizvraag

Een tosti-ijzer (230 V) heeft twee standen. Op de lagere stand is het
vermogen 1000 W.    Hoeveel stroom loopt er door het ijzer?
P = U x I    
Gevraagd: I = ?     dus ombouwen formule!
(6 = 2 x 3, dus 3 = 6/2)   dus...

I = P/U
I = 1000/230 = 4,3 A

Slide 11 - Tekstslide

Grotere spanning > grotere stroom > groter vermogen





      P = U x I                                               P = U x I
      P = 6 V x 0,25 A = 1,5 W                 P = 12 V x 0,50 A = 6,0 W

Slide 12 - Tekstslide

Spanning, stroom en weerstand: R = U/I

Slide 13 - Tekstslide

Spanning, stroom en weerstand: R = U/I
                               Bij 12 Volt loopt er 0,5 A stroom door dit lampje.
                               Dit lampje laat minder makkelijk stroom door, de weerstand is                                 groter:   R = U/I    dus    R = 12/0,5 = 6 Ω

                                Bij 12 Volt loopt er 4,6 A stroom door deze lamp.
                                Deze lamp laat makkelijker stroom door, de weerstand is                                            kleiner:  R = U/I dus R = 12/4,6 = 2,6 Ω

Slide 14 - Tekstslide

Zie het schakelschema.
Dit apparaat heeft een weerstand
van:

A
0,5 Ω
B
5 Ω
C
10,5 Ω
D
20 Ω

Slide 15 - Quizvraag

Zie het schakelschema.
De stroom door het apparaat is:
A
0,25 A
B
4 A
C
25 A
D
100 A

Slide 16 - Quizvraag

Wat is I ?
3 = 6/2    dus      2 = 6/3
R = U/I     dus      I = U/R

Dus:      I = U/R
                I = 5V / 20Ω
                I = 0,25 A

(als je de spanning kleiner maakt, wordt de stroomsterkte ook kleiner)

          

Slide 17 - Tekstslide

Rekenen aan serie en parallelschakelingen                                   
Regels voor spanning en stroom

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Serie: meerdere weerstanden

Slide 20 - Tekstslide

Kring met twee weerstanden: wat is de stroomsterkte I?
Bereken eerst de totale weerstand in de kring: dat is Rv.


Rv = R1 + R2
Rv = 50 + 50 = 100 Ω

I = U/Rv
I = 6V/ 100 = 0,06 A

Slide 21 - Tekstslide

Zelf oefenen:
1 Kijk de opgaves uit het boek nog eens door
2 Maak de opgaves van thema elektriciteit
3 Maak een mindmap van de belangrijkste punten
4 Maak de D -toets
5 Kijk de D toets na


Slide 22 - Tekstslide

Afsluiting:
Ik heb begrepen waar het over gaat.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Hoeveel leerdoelen beheers jij?
05

Slide 24 - Poll

1) Wat weet je nu al?
2) Waarmee ga je nog echt even goed oefenen?

Slide 25 - Open vraag

Bedankt en tot de volgende les!
Leer tip: 
Kan jij vanavond thuis uitleggen waar deze les over ging? Probeer dat maar eens....

Fijne vakantie!!!
(NSK is overal..., ook op de piste!)

Slide 26 - Tekstslide