4.3 Lezen

2B - 4.3 lezen
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2B - 4.3 lezen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Start 4.3 Lezen
  • herhaling tekstdoelen


Slide 2 - Tekstslide

4.3 Lezen
In deze paragraaf herhaal je:
  • een activerende tekst herkennen
In deze paragraaf leer je:
  • beeld en opmaak in activerende teksten herkennen
  • twee nieuwe tekstverbanden
           - middel-doel
               - voorwaardelijk tekstverband

    Slide 3 - Tekstslide

    Activerende tekst, p.20
    In een activerende tekst probeert de schrijver de lezer tot actie aan te zetten. Het belangrijkste tekstdoel van deze tekst is activeren, maar bijna altijd is informatie geven het tweede tekstdoel. De informatie moet helpen de lezer over te halen om in actie te komen.

    Reclameboodschappen zijn altijd activerend. Ze proberen de lezer tot iets over te halen, zoals het kopen van een bepaald product. Maar een activerende tekst kan ook een oproep zijn, bijvoorbeeld om ergens lid van te worden of ergens aan mee te doen.

    Voorbeelden van activerende teksten zijn: een advertentie, een pop-up op een website of uitnodigingsbrief.

    Slide 4 - Tekstslide

    Je oma stuurt je een uitnodiging voor een familie-uitje. Leg uit waarom dit een activerende tekst is.

    Slide 5 - Tekstslide

    Aan de slag!
    4.3 Lezen: Maak opdracht 3 t/m 5, 8 en 9. 
    Let op: bij opdracht 4 moet je Tekst 1 nauwkeurig lezen: markeer belangrijke woorden/zinnen.

    Hiervoor heb je 10 minuten, daarna nakijken.

    Slide 6 - Tekstslide

    Tekstverband 4 (blz. 24)
    Tekstverband voor middel en doel: je wilt iets bereiken (doel) en  wat je daarvoor nodig hebt (middel) ("Om warm te blijven, doe ik een muts op")
    Voorwaardelijk tekstverband: Iets gebeurt pas wanneer aan een voorwaarde is voldaan ("Als je nu vertrekt, haal je de bus nog")

    Slide 7 - Tekstslide


    Tekstverband middel/doel, p.24
    Noteer wat in de volgende zinnen het middel is en wat het doel. 
    Noteer ook het signaalwoord.
    1. Om een heel goede hardloper te worden, zul je veel kilometers moeten rennen.
    2. Ze had alle opgaven van het hoofdstuk al gemaakt, waarmee ze aan de docent haar goede werkhouding wilde laten zien.
    3. Mijn opa en oma hebben een camper gekocht, met als doel een rondreis door Europa te maken.
    4. Mijn moeder volgt haar zoveelste dieet, daarmee hoopt ze eindelijk 10 kilo af te vallen.

    timer
    1:00

    Slide 8 - Tekstslide

    Antwoorden
    Signaalwoord
    Middel
    Doel
    1. om
    veel kilometers rennen
    een goede hardloper worden
    2. waarmee
    alle opgaven van het hoofdstuk maken
    haar goede werkhouding aan haar docent laten zien
    3. met als doel
    een camper gekocht
    een rondreis door Europa maken
    4. waarmee
    het zoveelste dieet volgen
    eindelijk 10 kilo afvallen

    Slide 9 - Tekstslide

    Aan de slag!
     
    • Maak opdracht 15, 16, 19, 20 en 23.

    Slide 10 - Tekstslide