Bogerman Koudum: Grammatica - zinsontleding

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt de zinsdelen: pv, wwg, ond, lv, mw, bwb, bvb benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)
Altijd een werkwoord
Twee manieren om de pv te vinden

1. Zet de zin in een andere tijd, de pv verandert (tijdsproef)
2. Maak de zin vragend, de pv is het eerste werkwoord

Slide 4 - Tekstslide

Ik loop naar de stad.
1. tijdsproef: Ik liep naar de stad.

2. vraag: Loop ik naar de stad?

Slide 5 - Tekstslide

PV = Tijdsproef of zin vragend maken
1. Morgen gaat hij op vakantie.
2. Zij houdt van pindakaas met hagelslag.
3. Ik fiets erg graag.
4. Ronald klust de hele dag.
5. Het regent het hele weekend.

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (wwg)
Alle werkwoorden in een zin
Een pv hoort dus ook altijd tot het werkwoordelijk gezegde

Voorbeeld:
Hugo heeft de trein gemist.

wwg: heeft gemist

Slide 7 - Tekstslide

wwg = alle werkwoorden
1. Ik loop.
2. Ik heb vandaag gelopen.
3. Ik ben gisteren komen lopen.
4. Ik wilde vorige week komen lopen.
5. Ik heb veel te doen.

Slide 8 - Tekstslide

Onderwerp (ond)
                                             Wie of wat + wwg?
Voorbeeld:
Omar geeft een presentatie.

wwg: geeft --> Wie of wat geeft?
ond: Omar

Slide 9 - Tekstslide

OND = Wie of wat + wwg?
1. Hij is naar de stad gelopen.
2. Zij zitten op een bankje in het park.
3. Het Nederlandse elftal staat 1-0 achter.
4. Je kletst te veel!
5. Het is mooi weer.

Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
  • Er staat niet altijd een lv in een zin
  • Er staat maximaal 1 lv in een zin
  • Begint nooit met een  voorzetsel
                          Wie of wat + wwg + onderwerp?
Voorbeeld: Omar geeft een presentatie.
Wat geeft Omar?
lv: een presentatie

Slide 11 - Tekstslide

LV = Wie/wat + wwg + ond?
1. Hij heeft een voetbal gevonden.
2. Alle leerlingen hebben een schrift.
3. Mijn tablet maakt een vreemd geluid.
4. Ben je iets vergeten?

Slide 12 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mv)
  • Er staat niet altijd een mv in een zin
  • Er staat maximaal 1 mv in een zin
                        Aan/voor wie + wwg + ond + lv?

Voorbeeld: Ik heb het boek aan Julian gegeven.
Aan wie heb ik het boek gegeven?
mw: aan Julian

Slide 13 - Tekstslide

MV = Aan/voor wie + wwg + ond + lv?
1. Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven.
2. Sofie en Lotte hebben aan de juf een tekening gegeven.
3. Wij willen aan mijn moeder mooie bloemen geven.
4. De leerling geef ik een boek.
5. Wij geven elk jaar geld aan het goede doel.

Slide 14 - Tekstslide

Herhaling
1. De koe eet een pluk gras.
2. De meester liet de kinderen een nieuw boek zien.
3. Maaike ruimt haar kamer op.
4. Tom geeft Jeroen een duw.


Slide 15 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
  • Geeft antwoord op vragen als: waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, hoe, hoeveel?
  • Een bwb begint vaak met een voorzetsel
  • Blijven vaak als laatste over in de zin (= prullenbakzinsdeel)
  • Niet elke zin heeft een bijwoordelijke bepaling (bwb)



Slide 16 - Tekstslide

pv, wwg, ond, lv, mv, bwb
1. Ik geef morgen een cadeau aan Linde.

2. De slager maakt hamburgers in zijn slagerij.

Slide 17 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling (bvb)
  • Het is geen apart zinsdeel, maar een deel van een ander zinsdeel
  • Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord
  • Het noemt een bijzonderheid, kenmerk of eigenschap
  • Het kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan
  • Niet elke zin heeft een bijvoeglijke bepaling (bvb)

Slide 18 - Tekstslide

De kapitein is naar een onbewoond eiland gevaren.
pv: is
wwg: is gevaren
ond: de kapitein
lv: x
mw: x
bwb: naar een onbewoond eiland
bvb: onbewoond (eiland)

Slide 19 - Tekstslide

1. Op het station hield de politie een verwarde man aan.

2. Gisteren gaf mijn vader mijn moeder een bos bloemen.

Slide 20 - Tekstslide

Stappenplan zinsdelen
Persoonsvorm (pv): tijdsproef of zin vragend maken
Werkwoordelijk gezegde (wwg): pv + alle werkwoorden in de zin
Onderwerp (ond): wie/wat + wwg
Lijdend voorwerp (lv): wat/wie + wwg + ond
Meewerkend voorwerp (mv): aan/voor wie + wwg + ond + lv
Bijwoordelijke bepaling (bwb): waar/wanneer/waardoor/waarmee/waarnaar/wanneer/hoe/hoeveel?
Bijvoeglijke bepaling (bvb): geen zinsdeel/ zegt iets over een zelfstandig naamwoord


Slide 21 - Tekstslide

Grammatica - Zinsontleding vmbo-kgt34 - Lesmateriaal - Wikiwijs
https://maken.wikiwijs.nl/76951/Grammatica___Zinsontleding_vmbo_kgt34#!page-1951744

Slide 22 - Tekstslide