Cursus 6 Formuleren - 4 Verwijzen met pers. en bez. vnw.

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
- Leerdoelen
- Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
- Samen oefenen
- Verder oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke verwijswoorden ken je al?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 
Je kunt op de juiste manier verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (pers. vnw. en bez. vnw.)
naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar zijn we?

Cursus 6: Formuleren
Paragraaf 4
blz. 236 - 237
'Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden'

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een verwijswoord

verwijst meestal terug naar 
een woord of een groepje woorden 
dat eerder genoemd is. 

Welke verwijswoorden gebruik je?  

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden







Mannelijk/vrouwelijk? Regels (filmpje) & gebruik woordenboek.
enkelvoud (m)
hij, hem, zijn
deze, die
enkelvoud (v)
zij, ze, haar
deze, die
enkelvoud (o)
het, zijn
dit, dat
meervoud bij personen
zji, ze, hen, hun
deze, die
meervoud bij dieren/dingen
ze, hun
deze, die

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
Omdat opa moeilijk loopt, gebruikt hij een stok die hem extra steun geeft.





Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

ankeswanenberg.nl
verwijzen met 
pers. vnw.
OW - LV - MV
hij, hem (m)
zij, ze, haar (v)
het (o)
zij, ze, hen (mv. personen)
ze (mv. dieren, dingen)


verwijzen met 
bez. vnw.

zijn (m)
haar (v)
zijn (o) 
hun (mv)
hun (mv)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het team heeft ___
tactiek gewijzigd.
A
haar
B
zijn
C
hun
D
daar

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je een product koopt en ___ gaat stuk, heb je recht op garantie.
A
hij
B
zij
C
het
D
hun

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden







mannelijk/vrouwelijk? Filmpje. Kijk in het woordenboek.
enkelvoud (m)
hij, hem, zijn
deze, die
enkelvoud (v)
zij, ze, haar
deze, die
enkelvoud (o)
het, zijn
dit, dat
meervoud bij personen
zij, ze, hen, hun
deze, die
meervoud bij dieren/dingen
ze, hun
deze, die

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul aan:
Het meisje ___ daar loopt, heeft een mooie jas aan.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb de koekjes in de trommel gelegd zodat ... lekker knapperig blijven.
A
ze
B
hun
C
hen
D
die

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht:
Lees de zinnen  en neem ze met de juiste verwijswoorden over.
Je hebt hiervoor 5 minuten. 
Je mag je boek gebruiken als hulpmiddel (tabel op blz. 236)

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Corrigeer de dikgedrukte woorden of vul in bij '...'
1.  Ik heb een nieuwe broek gekocht. Ze is groen. 
2. Het paard staat in de wei. Hij graast rustig.
3. Me zus wil daar ook wel werken. ... wil graag veel geld verdienen.
4. .. heeft een fout gemaakt. Dat is ze eigen schuld.
5. Is dat jouw hond? Nee, dat is van hem.
Je mag je boek gebruiken als hulpmiddel (blz. 236)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Correctiemodel:
1.  Ik heb een nieuwe broek gekocht. Hij is groen (de broek - m). 
3. Het paard staat in de wei. Het graast rustig. (onzijdig)
4. Mijn zus wil daar ook wel werken. Ze wil graag veel geld verdienen. (bez. vnw)
5. Hij/zij heeft een fout gemaakt. Dat is zijn/haar eigen schuld. (bez. vnw.).
6. Is dat jouw hond? Nee die is van hem. (of dat hondje  - die)


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelf werken
1. Wat? Cursus 6. Formuleren. Paragraaf 4. Opdr. 2, 4 en 3 of 5.
2. Hoe? Zelfstandig.  
3. Tijd? 10 minuten
4. Hulpmiddelen? Lesboek en schrift (H. 6, par. 4, blz. 236-237).
5.  Klaar? Ga verder met paragraaf 4, opdr. 4-6  
- Klaar? verder met paragraaf 5.




Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nabespreken

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 
Je kunt op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (pers. vnw. en bez. vnw.)
verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verder oefenen
Pas de theorie toe en maak de volgende opdrachten:
- Cursus 6. Formuleren. Par. 4 Verwijzen met pers. vnw. en bez. vnw.: opdr. 2, 4 en 3 óf 5 

Lastig? Maak ook de overige opdrachten. 
Extra oefening online. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende keer:
 Lastige verwijswoorden

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies