Antwoorden bespreken vragen semantiek betekenis v4b

Taalkunde/taalbeschouwing
Antwoorden semantiek/betekenis
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalkunde/taalbeschouwing
Antwoorden semantiek/betekenis

Slide 1 - Tekstslide

Wat er vooraf ging aan semantiek?
Wat is taal?
Taalverwerving
Taalstoornissen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe gaan we de antwoorden bespreken?
Iedereen kan zelf unmute
Ik vraag aan willekeurige leerling antwoord voor te lezen
We nemen antwoord door
Daarna toon ik het antwoord
Verbeteren is handig (gebruik eigen woorden)
Krijgt uiteindelijk ook alle antwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Bekijk het bovenstaande plaatje goed. “Dit is geen pijp”, staat er. Leg helder uit wat de taal filosofische insteek bij dit plaatje is. Leg het uit aan iemand die het niet snapt, dus expliciteer elke stap. 

Slide 4 - Tekstslide

Antwoord:
Dit is geen pijp, maar olieverf + doek (schilderij van Magritte) .
Samen vormen ze een afbeelding van een pijp. 
Er is helemaal geen pijp, alleen een idee van een pijp in het hoofd van de kijker.
Dit staat er ook onder in woorden.

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 2:
Wat heeft voorgaande afbeelding met semantiek te maken? Waar houdt een ‘semanticus’ zich mee bezig?

Slide 6 - Tekstslide

Antwoord vraag 2:
Semantiek is betekenisleer. 
Een semanticus houdt zich dus bezig met hoe taal (woorden, zinnen) betekenis krijgen.
 

Slide 7 - Tekstslide

Semantiek/pragmatiek
Algemeen kun je zeggen dat semantiek gaat over de betekenis van een woord of een zin terwijl pragmatiek zich bezighoudt met de betekenis van de spreker. Het verschil wordt misschien duidelijk door het volgende voorbeeld: Het is koud in de huiskamer.
De betekenis van deze zin is dat er een kamer is, de huiskamer, en dat deze kamer een bepaalde lage temperatuur heeft. Dit is semantiek.
Probeer je eens voor te stellen wat het betekent als je iemand op bezoek hebt die zegt “het is koud in de huiskamer”. Wat kan de zin betekenen? Waarschijnlijk wil de spreker je vragen om de verwarming aan te zetten in de huiskamer, of om het raam dicht te doen. Dit is pragmatiek, de relatie tussen een taaluiting en de taalgebruiker.

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 3
Op welke drie niveau's bestaat betekenis? 
Antwoord:
Woordniveau,
zinsniveau,
tekstniveau.

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 4
Hoe ontstaat die betekenis per niveau? 
Maak een overzichtelijk schema waarin je per niveau uitlegt hoe de betekenis gevormd wordt. 

Slide 10 - Tekstslide

Antwoord vraag 4
Woord: er is een (toevallige) betekenis per woord. Verschillende betekenissen kunnen meerdere woorden hebben (synonymie).
Zin: er is geen zinnenboek. Je moet dus de afzonderlijke woorden kunnen. Daarnaast zijn er grammaticale betekenissen die bijdragen aan de zinsbetekenis. Verder speelt de context een rol (bv. ‘ik heb het koud’ kan in een bepaalde context betekenen ‘doe jij het raam even dicht’).

Tekst: rond bepaalde type teksten mag geen misverstand ontstaan over de betekenis. Als je die leest, houd je je aan bepaalde conventies om ze te kunnen begrijpen. Je weet dat een juridische tekst op een bepaalde manier geïnterpreteerd moet worden, terwijl een gedicht meer ruimte openlaat. Als je een juridische tekst als gedicht publiceert, verandert de betekenis.

Slide 11 - Tekstslide

Antwoord op vraag 5
Denotatie = woordenboekbetekenis
Connotatie = gevoelswaarde

Denotatie van deze woorden is hetzelfde.
Connotatie afhankelijk van de gesprekspartners.

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 6
‘Ik sloeg de cavia tot moes’ 
betekent iets anders dan
 ‘De cavia sloeg mij tot moes’. 
Hoe komt dat? Analyseer de zinnen goed.

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 6
Als je deze zinnen vergelijkt, zie je dat de woorden nauwelijks zijn veranderd. 
De volgorde van de zin is veranderd, en het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’ is ‘mij’ geworden. 
De veranderde betekenis komt dus doordat de grammaticale betekenis is veranderd. 
Het gaat om betekenis op zinsniveau.

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 7
Leg uit dat de zin ‘Ik heb honger’ op twee niveaus begrepen kan worden, afhankelijk van de context waarin je hem uit. Bedenk twee verschillende contexten waarin de zin iets anders betekent. 

Slide 15 - Tekstslide

Antwoord vraag 7
Op zinsniveau :
 ‘Ik heb honger.’ Dan kun je die zin begrijpen als een mededeling.
Maar ook als een verzoek om iets te eten
Je moet bekend zijn met de context waarin de zin wordt uitgesproken om de volledige betekenis van een zin te kunnen begrijpen.

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 8
“Ik ben 16.” Is dit waar? Leg uit waarom wel of niet.

Slide 17 - Tekstslide

Antwoord vraag 8
Of dit waar is, is dat afhankelijk van de waarheidscondities, dus of iemand daadwerkelijk  16 is op het moment. 
Een jaar later is het.....

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 9
Als ik zeg: “Dat flik je me niet nog een keer”, pleeg ik een taaldaad. Leg dat eens goed uit.


Slide 19 - Tekstslide

Hier is de taaldaad een dreigement.
Dat kan niet waar of onwaar zijn. Je kunt alleen vaststellen of het wel een echt dreigement is. Het ‘bestaat’ pas als de taal geuit is.


Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk
Lees tekst morfologie.
Ga op zoek naar het door jou gekozen leesboek.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide