EWK economie H1 Herhaling

Hoofdstuk 1
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. SO
  2. Herhaling
  3. Nakijken
  4. Klaar voor de repetitie!
                                                         

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na afloop van deze les kan je ...
  1. ... rekenen met percentages
  2. ... rekenen met tijd
  3. ... een begroting maken (inkomen, uitgaven, reserveren)
  4. ... koopkracht berekenen

Slide 3 - Tekstslide

2 soorten behoeften
Basisbehoeften
primaire behoefte
Overige behoeften
secundaire behoefte

Slide 4 - Tekstslide

Middelen
geld
tijd
Schaarste
middelen zijn beperkt beschikbaar

Slide 5 - Tekstslide

Welvaart vergelijken
  • Inkomen per hoofd van de bevolking
  • Verdeling van de welvaart
  • Hoogte van de prijzen
  • Zelfvoorziening
  • Kwaliteit en aanwezigheid van collectieve voorzieningen.  

Slide 6 - Tekstslide

  • Commerciële beïnvloeding
  • Verkopers proberen invloed te hebben op jouw keuzes, bijv. door reclames
  • Sociale beïnvloeding: Meningen van familie of vrienden die jouw keuzes beïnvloeden

Slide 7 - Tekstslide

Marketing

Slide 8 - Tekstslide

Soorten reclame

Slide 9 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
huur abonnement
boodschappen, persoonlijke verzorging, cadeautjes
telefoon, vakantie

Slide 10 - Tekstslide

Soorten inkomen

Slide 11 - Tekstslide

Inkomen in natura
  • Je wordt niet met geld betaald, maar met goederen of diensten

Slide 12 - Tekstslide

  • Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode
  • Nibud
  • Budgetteren
  • Het op elkaar afstemmen van je inkomsten en uitgaven
  • Begroting

Slide 13 - Tekstslide

Koopkracht

Slide 14 - Tekstslide

Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.

Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.

Het tegenovergestelde van inflatie noemen we DEFLATIE.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

De prijzen stijgen met 2,5%.​


  • Het inkomen van Ahmet stijgt met 1,5%.​
  • De koopkracht van Ahmet daalt. met 1%.

  • Het inkomen van Loïs stijgt met 3,5%.​
  • De koopkracht van Loïs stijgt. met 1%.





Slide 17 - Tekstslide

De inflatie is 2,5%.
Met hoeveel procent stijgt of daalt de koopkracht?


  • Het inkomen van Puck stijgt met 1,5%.
  • De koopkracht van Puck daalt met 1%.​

  • Het inkomen van Ariana stijgt met 3,5%.​
  • De koopkracht van Ariana stijgt met 1%.



Slide 18 - Tekstslide

Omrekenen met tijd

Slide 19 - Tekstslide

Inkomsten
Uitgaven
zakgeld                      20
telefoon abo               10
krantenwijk               15
sportschool abo         15
handje karwatje        5
uitgaan                          7
Totaal
Totaal
Dit is een maandbegroting van Sam.
  • Bereken hoeveel Sam gemiddeld per week uitgeeft aan huishoudelijke uitgaven
  • Sam wil een scooter van 2.000 euro kopen over 5 maanden. Hij heeft al 550 euro gespaard. Hoeveel moet hij nog per maand reserveren?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Maakwerk
Leer voor de repetitie!

Heb je alle opgaven van 1.1. t/m 1.4. gemaakt?

Heb je alle rekenopgaven gemaakt?







timer
15:00

Slide 22 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 23 - Tekstslide