V4 Zouten quiz

Zelf oefenen met zouten
V4
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Zelf oefenen met zouten
V4

Slide 1 - Tekstslide

Waar is deze LessonUp voor bedoeld?
  • Deze LessonUp kun je in je eigen tempo op eigen   gelegenheid doorlopen. Het is geen klassikale les.
  • Deze LessonUp is geschikt om op eigen gelegenheid te      kunnen kijken of je de stof van H4 en H5 goed beheerst.
  • Je kunt deze LessonUp bijvoorbeeld gebruiken als diagnostische toets voor de toetsweektoets.
  • Je zou ook deze LessonUp kunnen doorwerken als herhaling, bijvoorbeeld als je in V5 of V6 zit en je kennis wilt opfrissen.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe werkt deze LessonUp?
  • In deze LessonUp staat een aantal vragen over hoofdstukken 4 en 5 uit het boek.  Over elk thema uit deze hoofdstukken krijg je steeds twee vragen.
  • Na elke vraag staat een dia met uitleg hoe je tot het juiste antwoord komt.
  • Als je de eerste vraag goed kunt maken, kun je de tweede vraag proberen.
  • Heb je moeite met de eerste vraag, bestudeer dan de betreffende stof in het boek of vraag je docent om toelichting.

Slide 3 - Tekstslide

Geef de verhoudingsformule van magnesiumchloride.

Slide 4 - Open vraag

Geef de verhoudingsformule van magnesiumchloride.
De verhoudingsformule van een zout geeft de verhouding tussen de positieve en negatieve ionen in een zout weer. Een verhoudingsformule is vergelijkbaar met een molecuulformule. Omdat zouten niet uit atomen of moleculen maar uit ionen bestaan, spreken we niet van een molecuulformule maar van een verhoudingsformule.
Voor de verhoudingsformule van een zout moet je de elektrovalenties van de ionen weten. Die kun je opzoeken in Binas tabel 45A. De verhoudingsformule van een zout is altijd zodanig dat de som van de elektrovalenties van beide ionen samen 0 (nul) is.
Een magnesiumion heeft altijd een elektrovalentie van 2+, een chlorideion heeft altijd een elektrovalentie van 1-. De verhoudingsformule van magnesiumchloride is daarom MgCl2.
Let op: zouten bestaan uit ionen. De -Cl2 in deze verhoudingsformule betekent dus 2x een chloride-ion (Cl-), niet 1x een chloormolecuul (Cl2)!!

Slide 5 - Tekstslide

Geef de verhoudingsformule van calciumfosfaat.

Slide 6 - Open vraag

Geef de molecuulformule van calciumfosfaat.
Calciumionen (Ca2+) hebben een elektrovalentie van 2+. Fosfaationen (PO43-) hebben een elektrovalentie van 3-. Om een verhoudingsformule met evenveel positieve als negatieve lading te krijgen, moet je verhoudingsformule dus bestaan uit 3 calciumionen (samen 6+) en 2 fosfaationen (samen 6-).
De fosfaationen zijn samengestelde ionen. Dit zijn deeltjes die uit meerdere atomen bestaan die samen een negatief geladen fosfaation vormen. Om verwarring te voorkomen, zet je ronde haakjes rond een samengesteld ion wanneer deze in de verhoudingsformule meer dan 1x voorkomt. Rechts van de haakjes zet je de index die op het gehele samengestelde ion slaat. De verhoudingsformule van calciumfosfaat wordt dan Ca3(PO4)2

Slide 7 - Tekstslide

Geef de systematische naam van het zout met verhoudingsformule BaO.

Slide 8 - Open vraag

Geef de systematische naam van het zout met verhoudingsformule BaO.
De systematische naam van een zout geef je door de naam van het metaal gevolgd door de naam van het negatieve ion in de verhoudingsformule.
Het metaal in dit zout is Ba: barium. Het niet-metaal is O. Een O als negatief ion heet oxide. De systematische naam van dit zout is dus bariumoxide.

Slide 9 - Tekstslide


Geef de systematische naam van het zout met verhoudingsformule CuBr2.

Slide 10 - Open vraag

Geef de systematische naam van het zout met verhoudingsformule CuBr2.
De verhoudingsformule geeft aan dat dit zout bestaat uit koper- en bromideionen. Als systematische naam zou je daarom 'koperbromide' verwachten. Echter, koperionen kunnen twee elektrovalenties hebben: Cu+ of Cu2+ (zie Binas tabel 45A). Dit zijn twee verschillende koperionen die elk hun eigen zout met eigen stofeigenschappen opleveren. Je kunt aan de verhoudingsformule van het zout zien met welke van de twee koperionen je te maken hebt: negatieve ionen hebben namelijk wel altijd dezelfde elektrovalentie. Bromideionen zijn altijd 1-. In deze verhoudingsformule staat een totale negatieve lading van 2x 1- = 2-. Het koperion heeft in dit zout daarom een lading van 2+. Om onderscheid te maken tussen de twee verschillende mogelijke koperionen (Cu+ of Cu2+) geef je in de naam achter de naam van het metaal aan met welke elektrovalentie je te maken hebt: koper(II)bromide

Slide 11 - Tekstslide


Geef de systematische naam van het zout met verhoudingsformule Cu3(PO4)2

Slide 12 - Open vraag

Geef de systematische naam van het zout met verhoudingsformule Cu3(PO4)2
Uit de verhoudingsformule kun je afleiden dat de elektrovalentie van het koperion 2+ moet zijn: fosfaationen hebben altijd een lading van 3- dus de totale negatieve lading in deze verhoudingsformule is 6-. De drie koperionen hebben samen een lading van 6+, dat komt neer op 2+ per koperion. De systematische naam van dit zout wordt dus koper(II)fosfaat.

Een systematische naam kan op slechts één stof slaan. Als je de systematische naam van het zout weet, kun je daar de enige juiste verhoudingsformule bij formuleren. Dat is in dit geval ook zo. Je mag de systematische naam dus niet formuleren als "trikoperdifosfaat" of iets dergelijks. Dergelijke voorvoegsels in systematische naamgeving gebruik je alleen bij moleculaire stoffen, niet bij zouten.

Slide 13 - Tekstslide


Geef de oplosvergelijking van ZnCl2
Geef ook de toestandsaanduidingen aan.

Slide 14 - Open vraag

Geef de oplosvergelijking van ZnCl2
Geef ook de toestandsaanduidingen aan.
Bij een oplosvergelijking van een zout begin je altijd met het vaste zout links van de pijl en eindig je met de opgeloste ionen van het zout rechts van de pijl. Een index in de verhoudingsformule wordt een coëfficiënt in de oplosvergelijking.

     ZnCl2 (s) → Zn2+ (aq) + 2 Cl- (aq)

Let op:
  • in een oplosvergelijking komt geen H2O voor;
  • check of de totale lading van alle deeltjes rechts van de pijl bij elkaar opgeteld nul is;
  • indien gevraagd: denk aan de toestandsaanduidingen.

Slide 15 - Tekstslide


Geef de oplosvergelijking van MgBr2.
Geef ook de toestandsaanduidingen aan.

Slide 16 - Open vraag

Geef de oplosvergelijking van MgBr2.
Geef ook de toestandsaanduidingen aan.
Bij een oplosvergelijking van een zout begin je altijd met het vaste zout links van de pijl en eindig je met de opgeloste ionen van het zout rechts van de pijl. Een index in de verhoudingsformule wordt een coëfficiënt in de oplosvergelijking.


     MgBr2 (s) → Mg2+ (aq) + 2 Br- (aq)


Let op:
  • in een oplosvergelijking komt geen H2O voor;
  • check of de totale lading van alle deeltjes rechts van de pijl bij elkaar opgeteld nul is;
  • indien gevraagd: denk aan de toestandsaanduidingen.

Slide 17 - Tekstslide


Geef de oplosvergelijking van FeF3.
Geef ook de toestandsaanduidingen aan.

Slide 18 - Open vraag

Geef de oplosvergelijking van FeF3.
Geef ook de toestandsaanduidingen aan.
Bij een oplosvergelijking van een zout begin je altijd met het vaste zout links van de pijl en eindig je met de opgeloste ionen van het zout rechts van de pijl. Een index in de verhoudingsformule wordt een coëfficiënt in de oplosvergelijking.


     FeF3 (s) → Fe3+ (aq) + 3 F- (aq)

Let op:
  • in een oplosvergelijking komt geen H2O voor;
  • check of de totale lading van alle deeltjes rechts van de pijl bij elkaar opgeteld nul is;
  • indien gevraagd: denk aan de toestandsaanduidingen.

Slide 19 - Tekstslide


Geef de oplosvergelijking van Ba(NO3)2.
Geef ook de toestandsaanduidingen aan.

Slide 20 - Open vraag

Geef de oplosvergelijking van Ba(NO3)2.
Geef ook de toestandsaanduidingen aan.
Bij een oplosvergelijking van een zout begin je altijd met het vaste zout links van de pijl en eindig je met de opgeloste ionen van het zout rechts van de pijl. Een index in de verhoudingsformule wordt een coëfficiënt in de oplosvergelijking. Het negatieve ion is hier een samengesteld ion, dat blijft bij oplossen gewoon intact.

     Ba(NO3)2 -> Ba2+ + 2 NO3-

Let op:
  • in een oplosvergelijking komt geen H2O voor;
  • check of de totale lading van alle deeltjes rechts van de pijl bij elkaar opgeteld nul is;
  • Je hoeft hier de toestandsaanduidingen niet te noteren want die werden niet gevraagd!

Slide 21 - Tekstslide


Geef de oplosvergelijking van ammoniumfosfaat.

Slide 22 - Open vraag

Geef de oplosvergelijking van ammoniumfosfaat.
In dit geval zul je eerst de verhoudingsformule van ammoniumfosfaat moeten noteren, waarmee je dan vervolgens de oplosvergelijking kunt maken.

Ammoniumfosfaat: (NH4)3PO4

Oplosvergelijking: (NH4)3PO4 → 3 NH4+ + PO43-


Slide 23 - Tekstslide

Rangschik de zouten van slechtste naar beste oplosbaarheid.
Best oplosbaar
Slechtst oplosbaar
ZnF2
MgSO3
Ba3(PO4)2

Slide 24 - Sleepvraag

Rangschik de zouten van slechtste naar beste oplosbaarheid
De oplosbaarheid van zouten kun je eenvoudig opzoeken in Binas tabel 45A. Daarin kun je bij deze zouten vinden:

  • MgSO3: matig oplosbaar
  • ZnF2: goed oplosbaar
  • Ba3(PO4)2: slecht oplosbaar

Slide 25 - Tekstslide

Geef de indampvergelijking van een oplossing van ammoniumjodide.

Slide 26 - Open vraag

Geef de indampvergelijking van een 
oplossing van ammoniumjodide.
Als je indampt, verwarm je een zoutoplossing net zo lang tot al het water is verdampt en je het vaste zout overhoudt. Op microniveau houdt dat in dat je de positieve en negatieve ionen samenvoegt tot het vaste zout:

NH4+ + I- → NH4I

Een indampvergelijking is feitelijk het tegenovergestelde van een oplosvergelijking. Ook in een indampvergelijking komt geen H2O voor. 

Slide 27 - Tekstslide

Geef de verhoudingsformule van het zout dat bestaat uit natriumionen en carbonaationen.

Slide 28 - Open vraag

Geef de verhoudingsformule van het zout dat 
bestaat uit natriumionen en carbonaationen.
Natriumion: Na+
Carbonaation: CO32-
Om aan de voorwaarde voor ladingsevenwicht te voldoen, moeten voor elk carbonaation (lading 2-) twee natriumionen (lading 1+) in de verhoudingsformule staan. De verhoudingsformule wordt daarom: Na2CO3.

Slide 29 - Tekstslide

Geef de verhoudingsformule van het zout dat bestaat uit ijzer(II)ionen en hydroxide-ionen.

Slide 30 - Open vraag

Geef de verhoudingsformule van het zout dat 
bestaat uit ijzer(II)ionen en hydroxide-ionen.
IJzer(II)ionen: Fe2+
Hydroxide-ionen: OH-

Om aan de voorwaarde voor ladingsevenwicht te voldoen, moeten voor elk ijzerion (lading 2+) twee hydroxide-ionen (lading 1-) in de verhoudingsformule staan. Het hydroxideion is een samengesteld ion, deze komt in de verhoudingsformule tussen haakjes te staan.
De verhoudingsformule wordt daarom: Fe(OH)2.

Slide 31 - Tekstslide

Geef de verhoudingsformule van het zout dat bestaat uit aluminiumionen en sulfaationen.

Slide 32 - Open vraag

Geef de verhoudingsformule van het zout dat 
bestaat uit aluminiumionen en sulfaationen.
Aluminiumionen: Al3+
Sulfaationen: SO42-

Om aan de voorwaarde voor ladingsevenwicht te voldoen, moeten voor elke twee aluminiumionen (lading 3+, totaal 6+) drie sulfaationen (lading 2-, totaal 6-) in de verhoudingsformule staan. Het sulfaation is een samengesteld ion, die komt in de verhoudingsformule tussen haakjes te staan. De verhoudingsformule wordt daarom: Al2(SO4)3.

Slide 33 - Tekstslide


Wat is de systematische naam van het zout 
met de formule CuSO4·5H2O?

Slide 34 - Open vraag

Dit is een formule die hoort bij een zouthydraat. Dat kun je zien aan het gedeelte "·5H2O" in de verhoudingsformule. CuSO4 heeft als systematische naam kopersulfaat. Het gedeelte "·5H2O" heeft als naam "pentahydraat". De volledige naam wordt dus kopersulfaatpentahydraat. De numerieke voorvoegsels die je gebruikt in de systematische naamgeving van zouthydraten, vind je in Binas tabel 66C.

Je mag eventueel een koppelteken of spatie in de naam gebruiken om de leesbaarheid te verbeteren: "kopersulfaat-pentahydraat" en "kopersulfaat pentahydraat" zijn ook correct.
Wat is de systematische naam van het zout 
met de formule CuSO4·5H2O?

Slide 35 - Tekstslide

Geef de reactieverglijking van de vorming van magnesiumsulfaatheptahydraat uit watervrij magnesiumsulfaat en water.

Slide 36 - Open vraag

Geef de reactieverglijking van de vorming van magnesiumsulfaatheptahydraat uit watervrij magnesiumsulfaat en water.
Gevraagd wordt naar een reactievergelijkgin. Die bevat een pijltje met voor de pijl de beginstoffen en na de pijl de reactiepruduct(en). Het reactieproduct is hier magnesiumsulfaatheptahydraat: MgSO4·7H2O. Voor de pijl staan als beginstoffen watervrij magnesiumsulfaat (MgSO4) en water (H2O). Het reactieproduct bevat per deeltje MgSO4 7 delen H2O. Voor de pijl moet dus ook 7 H2O staan om de reactievergelijking kloppend te maken:

      MgSO4  +  7 H2O  ⟶  MgSO4·7H2O

Slide 37 - Tekstslide

Je voegt 10,3 g kaliumsulfaat toe aan 75 g water. Na enige tijd roeren blijft de vloeistof troebel. Je filtreert de suspensie en droogt het residu. Je houdt 0,9 g vaste stof over. Wat is de oplosbaarheid van kaliumsulfaat in water in g/L?

Slide 38 - Open vraag

Je voegt 10,3 g kaliumsulfaat toe aan 75 g water. Na enige tijd roeren blijft de vloeistof troebel. Je filtreert de suspensie en droogt het residu. Je houdt 0,9 g vaste stof over. 
Wat is de oplosbaarheid van kaliumsulfaat in water in g/L?
Een suspensie betekent dat niet alle kaliumsulfaat in het water is opgelost. 
Er is in totaal 10,3 g - 0,9 g = 9,4 g kaliumsulfaat opgelost in 75 g water.
Je zult nu die 75 g water moeten omrekenen naar volume: ρwater = 0,9982 · 103 kg/m3
ρ = m/V → V = m/ρ.     0,9982 · 103 kg/m3 ≙ 0,9982 kg/L = 998,2 g/L
1 L water heeft dus een massa van 998,2 g. In 75 g water loste 9,4 g kaliumsulfaat op.

In 998,2 g water lost dus op: 

? =                                                  kaliumsulfaat per L water.

Slide 39 - Tekstslide

Je lost 12,7 g natriumchloride op in 465 mL water.
Wat is de molariteit van de natriumionen?

Slide 40 - Open vraag

Je lost 12,7 g natriumchloride op in 465 mL water.
Wat is de molariteit van de natriumionen?
Begin altijd met de oplosvergelijking op te schrijven: NaCl (s)  →  Na+ (aq)  +  Cl- (aq).
Je antwoord moet uitkomen op de eenheid M of mol/L (beide zijn correct).
De molverhouding is 1 : 1 : 1, dus wanneer 1 mol NaCl oplost, ontstaat 1 mol Na+-ionen.
De molaire massa van NaCl is 58,44 g/mol. 
De 12,7 g NaCl komt dus overeen met:                 = 0,22 mol.
Deze 0,22 mol is opgelost in 465 mL water. Molariteit druk je uit in mol/L dus je moet eerst de 465 mL omrekenen naar L: 465 mL = 0,465 L.
Nu kun je de molariteit uitrekenen: 

Slide 41 - Tekstslide


Je lost 485 mg ijzer(III)sulfaat op in 58 mL water.
Wat zijn [Fe3+] en [SO42-]?

Slide 42 - Open vraag

Je lost 485 mg ijzer(III)sulfaat op in 58 mL water.
Wat zijn [Fe3+] en [SO42-]?
Begin altijd met de oplosvergelijking: Fe2(SO4)3 (s)  →  2 Fe3+ (aq)  +  3 SO42- (aq).
Je antwoord moet uitkomen op de eenheid M of mol/L (beide zijn correct).
De molaire massa van Fe2(SO4)3 is 399,87 g/mol. 
Eerst even de eenheden omrekenen naar g en L: 485 mg = 0,485 g en 58 mL = 0,058 L.
                                              ijzer(III)sulfaat. Bij oplossen ontstaan daaruit 2,42 · 10-3 mol
ijzer(III)ionen en 3,63 · 10-3 mol 
sulfaationen.
De concentraties daarvan in 
0,058 L water zijn:

Slide 43 - Tekstslide

Je voegt een oplossing van natriumsulfiet bij een oplossing van zinkchloride. Geef de reactie-vergelijking van de neerslagreactie die optreedt.

Slide 44 - Open vraag

Je voegt een oplossing van natriumsulfiet bij een oplossing van zink-chloride. Geef de reactievergelijking van de neerslagreactie die optreedt.
Natriumsulfiet: Na2SO3.
Zinkchloride: ZnCl2
Oplosbaarheidstabel  -------->

Neerslagreactie:  Zn2+ + SO32-  →  ZnSO3


Slide 45 - Tekstslide

Wim voegt 53 mL van een 0,23 M koper(III)acetaatoplossing bij 21 mL van een 0,49 M natriumsulfideoplossing. Wat wordt de concentratie van alle ionen in de oplossing? Ga ervan uit dat de maximale hoeveelheid neerslag wordt gevormd.

Slide 46 - Open vraag

Wim voegt 53 mL van een 0,23 M koper(III)acetaatoplossing bij 21 mL van een 0,49 M natriumsulfideoplossing. Wat wordt de concentratie van alle ionen in de oplossing? 
Ga ervan uit dat de maximale hoeveelheid neerslag wordt gevormd.
Dit is een ingewikkelde opgave, waarbij het goed is om het probleem even in stappen op te delen.
Stap 1: de aard van de neerslag bepalen met een oplosbaarheidstabel;
Stap 2: de neerslagreactie opschrijven;
Stap 3: de hoeveelheden van alle ionen in de oplossingen uitrekenen in mol;
Stap 4: de hoeveelheid neerslag bepalen

Slide 47 - Tekstslide

Wim voegt 53 mL van een 0,23 M koper(III)acetaatoplossing bij 21 mL van een 0,49 M natriumsulfideoplossing. Wat wordt de concentratie van alle ionen in de oplossing? 
Ga ervan uit dat de maximale hoeveelheid neerslag wordt gevormd.
Stap 1: de aard van de neerslag bepalen met een oplosbaarheidstabel






Er zal dus een neerslag ontstaan van koper(III)sulfide.


Slide 48 - Tekstslide

Wim voegt 53 mL van een 0,23 M koper(III)acetaatoplossing bij 21 mL van een 0,49 M natriumsulfideoplossing. Wat wordt de concentratie van alle ionen in de oplossing? 
Ga ervan uit dat de maximale hoeveelheid neerslag wordt gevormd.
Stap 2: de neerslagreactie opschrijven

2 Cu3+  + 3 S2-  →  Cu2S3
    2      :     3         :        1

Slide 49 - Tekstslide

Wim voegt 53 mL van een 0,23 M koper(III)acetaatoplossing bij 21 mL van een 0,49 M natriumsulfideoplossing. Wat wordt de concentratie van alle ionen in de oplossing? 
Ga ervan uit dat de maximale hoeveelheid neerslag wordt gevormd.
Stap 3: de hoeveelheden van alle ionen in de oplossingen uitrekenen in mol (1)

In de koper(III)acetaatoplossing bevinden zich de volgende hoeveelheden ionen.
Koper(III)acetaat = Cu(CH3COO)3, molaire massa = 240,684 g/mol
Even de eenheden omrekenen: 53 mL = 0,053 L


Als je kijkt naar de verhoudingsformule, zie je dat bij oplossen van 0,01219 mol koper(III)acetaat in water 0,01219 mol koper(III)ionen en 0,03657 mol acetaationen ontstaan.

Slide 50 - Tekstslide

Wim voegt 53 mL van een 0,23 M koper(III)acetaatoplossing bij 21 mL van een 0,49 M natriumsulfideoplossing. Wat wordt de concentratie van alle ionen in de oplossing? 
Ga ervan uit dat de maximale hoeveelheid neerslag wordt gevormd.
Stap 3: de hoeveelheden van alle ionen in de oplossingen uitrekenen in mol (2)

In de natriumsulfideoplossing bevinden zich de volgende hoeveelheden ionen.
Natriumsulfide = Na2S, molaire massa = 78,04 g/mol
Even de eenheden omrekenen: 21 mL = 0,021 L


Als je kijkt naar de verhoudingsformule, zie je dat bij oplossen van 001029 mol natriumsulfide in water 0,02058 mol natriumionen en 0.01029 mol sulfideionen ontstaan.

Slide 51 - Tekstslide

Wim voegt 53 mL van een 0,23 M koper(III)acetaatoplossing bij 21 mL van een 0,49 M natriumsulfideoplossing. Wat wordt de concentratie van alle ionen in de oplossing? 
Ga ervan uit dat de maximale hoeveelheid neerslag wordt gevormd.
Stap 3: de hoeveelheden van alle ionen in de oplossingen uitrekenen in mol (1)

In de koper(III)acetaatoplossing bevinden zich de volgende hoeveelheden ionen.
Koper(III)acetaat = Cu(CH3COO)3, molaire massa = 240,684 g/mol
Even de eenheden omrekenen: 53 mL = 0,053 L


Als je kijkt naar de verhoudingsformule, zie je dat bij oplossen van 0,01219 mol koper(III)acetaat in water 0,01219 mol koper(III)ionen en 0,03657 mol acetaationen ontstaan.

Slide 52 - Tekstslide

Wim voegt 53 mL van een 0,23 M koper(III)acetaatoplossing bij 21 mL van een 0,49 M natriumsulfideoplossing. Wat wordt de concentratie van alle ionen in de oplossing? 
Ga ervan uit dat de maximale hoeveelheid neerslag wordt gevormd.
Stap 4: de hoeveelheid neerslag bepalen
Als je weet hoeveel neerslag er is ontstaan, weet je ook hoeveel ionen er over zijn in de oplossing.

Slide 53 - Tekstslide