Adverbs / Adjectives

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Adverbs vs Adjectives

VWO Grammar

Leerdoelen

1. Ik weet wat het verschil is tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord.
   
   
2. Ik kan bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden op de juiste manier in een zin gebruiken.

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
My father is a ... (careful) driver.

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
My father always drives ... (careful).

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
Janie is a very ... (pretty) girl.

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
Janie can sing ... (good).

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
Ferdinand is a ... (bad) football player.

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
His football team often plays ... (bad).

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
This show is ... (real) funny.

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
This test was really ... (hard).

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
This dish smells ... (wonderful).

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
He tasted the soup ... (hungry).

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
The students listened ... (close) to what the teacher said.

Snap je dit onderdeel?

Ga verder met je weektaak (zie de werkwijzer op It's Learning)

Wat gaan we bekijken?

• Wat het verschil is tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord.
  
  
• Hoe je deze woorden in de juiste vorm zet.

Combineer de regel met het woord

Bijvoeglijk naamwoord

Bijwoord

Vertelt wat over een werkwoord

Vertelt wat over een persoon

Vertelt wat over een ding

Vertelt wat over hoe of hoe vaak iets gebeurt

Vertelt iets over een bijwoord

Vertelt iets over een bijvoeglijk naamwoord

Vertelt iets over een zintuigelijke waarneming

Vertelt iets over een (deel van de) zin

Bijvoeglijk naamwoord

Geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord
(persoon of een ding):

• the old man | The man is old.
• the young girl | That girl was young.
• the stupid dog | My dog has always been stupid.
• the boring subject | English is never boring.

Bijvoeglijk naamwoord

Geeft meer informatie over een zintuigelijke waarneming
(hoe iets ruikt / voelt / eruit ziet / smaakt):

• This dish smells great.
• This fabric feels fantastic.
• That show looks boring.
• These French fries taste funny.

Bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijke naamwoorden met een getal schrijven we vaak met één of meerdere streepjes tussen de woorden:

• a fifteen-year-old girl
• a twenty-minute walk
• a three-week holiday
• a 10-minute break

Bijwoord

Geeft meer informatie over een werkwoord: 

• He drove carefully.
• She sang beautifully.
• He worked hard.
• She listened closely to what she said.

Bijwoord

Geeft meer informatie over een ander bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord: 

• He drove extremely carefully.
• She sang really well.
• She was a very young girl.
• He kicked the annoyingly stupid dog.

Bijwoord

Kan iets over een (deel van een) zin zeggen:

• This is great, especially for students.
• Surely, that was a mistake.
• Unfortunately, the old man died in a huge accident.

Bijwoord

De meeste bijwoorden vorm je door -ly of -ally achter het woord te plakken:

• The careful driver drove carefully.
• The quiet girl spoke quietly.
• The beautiful woman sang beautifully.
• The dramatic movie changed dramatically.

Bijwoord

Let hierbij wel op de spelling:

easy > easily

funny > funnily

happy > happily

Uitzonderingen [1]

	Bijvoeglijk naamwoord	Bijwoord
high	a high jump	He can jump high .
low	a low bridge	The plane flew low .
far	a far land	She can jump far .
fast	a fast car	She ran fast .
wrong	a wrong answer	The teacher answered wrong .
strange	a strange item	He talked strange .
good	a good singer	Adele sings well .

Uitzonderingen [1]

De bijwoorden van frequentie (always, sometimes, never, etc.) kun je nooit als bijvoeglijk naamwoord gebruiken!

Combineer de regel met het woord

Bijvoeglijk naamwoord

Bijwoord

Vertelt wat over een werkwoord

Vertelt wat over een persoon

Vertelt wat over een ding

Vertelt wat over hoe of hoe vaak iets gebeurt

Vertelt iets over een bijwoord

Vertelt iets over een bijvoeglijk naamwoord

Vertelt iets over een zintuigelijke waarneming

Vertelt iets over een (deel van de) zin

Ik snap wanneer ik een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord moet gebruiken.

Ja

Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.

Nog niet helemaal en wil graag hulp.

Ik snap er helemaal niets van.

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
They played ... (nice) together.

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
He thought about it ... (careful).

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
My baby brother is a ... (happy) boy.

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
He speaks very ... (fast).

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
My brother always walks ... (quick), even when he's not in a hurry.

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
The man died a ... (painful) death.

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
... (lucky), the woman survived the accident.

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
This changed the situation ... (dramatic).

Zet het woord tussen haakjes in de juiste vorm:
I have always been a fan of ... (extreme) sports.

Ik kan bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden op de juiste manier in een zin gebruiken.

Ja

Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.

Nog niet helemaal en wil graag hulp.

Ik snap er helemaal niets van.