Gr. Zinsdelen p.3: ow+wg, 1hv

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag:
Herhalen stof paragraaf 3 Grammatica
Aan de slag met LessonUp 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolVoortgezet speciaal onderwijsvmbo b, kLeerroute VBLeerroute VKLeerjaar 1,2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag:
Herhalen stof paragraaf 3 Grammatica
Aan de slag met LessonUp 

Slide 1 - Tekstslide

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


- het onderwerp van een zin is: wie of wat iets doet

- het onderwerp van een zin kan één woord of meerdere woorden zijn

- het kan op verschillende plekken in een zin staan, maar het staat meestal naast de persoonsvorm

- je kunt het onderwerp van een zin vinden door de vraag te stellen:

wie of wat doet iets?


Slide 2 - Tekstslide

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

Marieke schuift de deuren open.


Vraag: Wie schuift?

Antwoord: Marieke

Slide 3 - Tekstslide

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

In het bos staan veel grote bomen.


Vraag: Wat staan?

Antwoord: veel grote bomen

Slide 4 - Tekstslide

Bespreken huiswerk

We bespreken de opdracht klassikaal.

Slide 5 - Tekstslide

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

De klas heeft een talentenjacht georganiseerd.
A
Wie heeft georganiseerd?
B
Wat heeft georganiseerd?

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

De klas heeft een talentenjacht georganiseerd.
Wie heeft georganiseerd?

Slide 7 - Open vraag

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
A
Wie treden op?
B
Wat treden op?

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
Wie treden op?

Slide 9 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?

De bakker vandaag bakt een lekkere taart.
A
De bakker
B
bakt
C
een lekkere taart
D
vandaag

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Moet jij elke ochtend naar school fietsen?
A
moet
B
fietsen
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Waarom ben jij boos?
A
Waarom
B
ben
C
jij
D
boos

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Marieke en Sourin gaan samen voetballen.
A
Marieke
B
Sourin
C
Marieke en Sourin
D
voetballen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Tom doet nooit de boodschappen.
A
Tom
B
doet
C
nooit
D
de boodschappen

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Waarom ga jij niet op tijd naar bed?
A
Waarom
B
ga
C
jij
D
naar bed

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Alle leerlingen hebben de toets goed gemaakt.
A
leerlingen
B
alle leerlingen
C
de toets
D
goed

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Volgende week heeft Jaimie een boekbespreking.
A
Volgende week
B
Jaimie
C
heeft
D
een boekbespreking

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het ow?
De docent Nederlands is echt heel aardig.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het ow?
Mijn huiswerk is nu al af.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het ow?
Zie ik jou morgen weer?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het ow?
Al scheldend verliet de voetballer het veld.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het ow?
Ik vind die danser heel erg knap.

Slide 22 - Open vraag

Aan de slag
Maak opdracht 2 t/m 4 van Grammatica Paragraaf 3. 

Slide 23 - Tekstslide