In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Binnen = beginnen
jassen en oortjes uit
Tassen van tafel
maak de opdracht die op tafel ligt
Start Lesson up
Slide 1 - Tekstslide
H4.3 Wanneer en hoe bestel je?
Slide 2 - Tekstslide
Wat gebeurt er als je niet bestelt?
Voorraad raakt op
NEE - verkoop
Geen omzet + teleurgestelde klanten!
Slide 3 - Tekstslide
Bestelmoment
Het juiste moment waarop je moet bestellen
Slide 4 - Tekstslide
Het bestelmoment is afhankelijk van:
* hoeveel voorraad je nog hebt
* hoeveel je denkt te gaan verkopen (=afzet)
* de levertijd: hoe lang duurt het voordat je de bestelling krijgt?
* wat je sowieso op voorraad wilt hebben (gewenste voorraad)
Slide 5 - Tekstslide
voorbeeld
Van een artikel liggen er 40 artikelen in de stelling.
De afzet van het artikel is 10 artikelen per dag.
De levertijd is 3 dagen.
De gewenste voorraad is 30 artikelen.
Vraag: Moet je al gaan bestellen?
Slide 6 - Tekstslide
Besteleenheid
= vaste hoeveelheid die in een verpakking zitten. Kunnen alleen in deze hoeveelheden besteld worden.
Slide 7 - Tekstslide
Vraag
Om de voorraad Cornettos aan te vullen heb je er 20 nodig.
Hoeveel moet je er ECHT bij bestellen, rekening houdend met de besteleenheid?
Slide 8 - Tekstslide
Minimumvoorraad
De voorraad van een artikel die minimaal aanwezig moet zijn.
Slide 9 - Tekstslide
Maximum voorraad
hoeveel producten je maximaal wilt hebben
Waarom maximum voorraad?
(Risico, Rente en Ruimte)
Slide 10 - Tekstslide
Veiligheidsvoorraad
De veiligheidsvoorraad is voorraad om schommelingen in de vraag, fouten bij leveringen en problemen tussen de verwachte en de werkelijke levertijd op te vangen.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Wat is de minimum voorraad?
A
Het aantal artikelen dat niet in de winkel ligt, maar in het magazijn.
B
Het aantal artikelen dat op voorraad moet zijn om de verwachte afzet te verkopen.
C
Minimum voorraad is gelijk aan het bestelpunt.
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de veiligheidsvoorraad?
A
Voorraad die werken veiliger maakt (helmen)
B
Voorraad die op een extra beveiligde plek ligt
C
Voorraad die extra voorzichtig behandeld moet worden
D
Extra artikelen voor veiligheid toevoegen aan minimumvoorraad
Slide 14 - Quizvraag
Als je je voorraad gaat aanvullen. Doe je dit aanvullen tot aan je minimum voorraad of je maximum voorraad?
A
minimum voorraad
B
maximum voorraad
Slide 15 - Quizvraag
Waarom heeft een bedrijf altijd een minimum voorraad.
A
Het kost veel geld
B
Dan hoef je niet te zoeken
C
Dan kan je altijd alles verkopen
D
Om bederf tegen te gaan
Slide 16 - Quizvraag
de voorraad nu is 20 de minimum voorraad is 15 de maximum voorraad is 60 hoeveel mag er bij bestelt worden
A
35
B
40
C
0
D
45
Slide 17 - Quizvraag
Waar hou je geen rekening mee bij het bepalen van de minimumvoorraad?
A
Het aantal artikelen dat je verkoopt
B
De levertijd van de artikelen
C
de inkoopprijs
D
de veiligheidsvoorraad
Slide 18 - Quizvraag
Bestelkosten
=Kosten doordat goederen moeten worden afgeleverd (vooral transportkosten)
Slide 19 - Tekstslide
Bestelfrequentie:
Hoe vaak je per maand/week besteld
Optimale bestelgrootte:
De bestelgrootte waarbij de minste kosten zijn voor bestellen en het op voorraad houden van een artikel
(optimaal betekent ‘beste’)
Slide 20 - Tekstslide
Als de bestelfrequentie stijgt, wat gebeurt er dan met de bestelgrootte (als de jaarafzet gelijk blijft)?
A
Bestelgrootte blijft gelijk
B
Bestelgrootte stijgt ook
C
Bestelgrootte daalt
Slide 21 - Quizvraag
Manieren van bestellen
Handmatig bestellen:
De medeweker zet de bestelling zelf in het systeem
Automatisch bestellen:
Een computersysteem 'voorspelt' wat er moet worden besteld, op basis van huidige voorraad en de doorverkoop