Bouwstenen van stoffen atoommodel

De bouw van het atoom
Alle stoffen zijn opgebouwd 
uit ontelbare minuscule 
kleine ondeelbare blokjes.

Kern: Positieve protonen
          Neutrale neutronen

Elektronenwolk: Negatieve elektronen in schillen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

De bouw van het atoom
Alle stoffen zijn opgebouwd 
uit ontelbare minuscule 
kleine ondeelbare blokjes.

Kern: Positieve protonen
          Neutrale neutronen

Elektronenwolk: Negatieve elektronen in schillen

Slide 1 - Tekstslide

De bouw van een atoom
John Dalton
1808: "Een atoom is een massief bolletje".
Elke atoomsoort heeft zijn eigen afmeting.

1766-1844 - John Dalton
Kleuren atoommodellen

Slide 2 - Tekstslide

1803

Slide 3 - Tekstslide

Het atoom
Dalton

Een atoom is een massief balletje.

Ieder atoom heeft volgens Dalton een verschillende diameter en is daardoor uniek voor een bepaalde atoomsoort.

Slide 4 - Tekstslide

De bouw van een atoom
Joseph John Thomson


Ontdekte in 1897 dat er negatief geladen deeltjes zijn vrij te maken uit een atoom 
 => De rest van het atoom moet dan dus positief geladen zijn          .  
1856 - 1940

Slide 5 - Tekstslide

De bouw van een atoom
Ernest Rutherford
1911: 
"Een atoom bestaat uit een positief geladen kern en een negatief geladen elektronenwolk."
Atoomkern = protonen + neutronen Elektronenwolk = elektronen.
Elk atoom heeft een atoomnummer en atoommassa.
1871-1937 - Ernest Rutherford 
Experiment Rutherford

Slide 6 - Tekstslide

1911

Slide 7 - Tekstslide

Rutherford
Atoommodel Rutherford:

Atomen hebben een kleine positieve kern met een negatieve wolk waar elektronen zich in bevinden.

Slide 8 - Tekstslide

Rutherford (1911)

Slide 9 - Tekstslide

De bouw van een atoom\
Niels Bohr
1913: "De elektronen zitten in verschillende bolvormige banen rond de kern".




1885-1962 - Niels Bohr 

Slide 10 - Tekstslide

Atoomnummer
Het atoomnummer is gelijk aan het aantal protonen in de kern van het atoom. Alle atomen van dezelfde soort hebben hetzelfde atoomnummer.
  • atoomnummer = aantal protonen
  • aantal elektronen = aantal protonen (zonder lading)
  • massagetal = aantal protonen + aantal neutronen


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Atoombouw
Een atoom bestaat uit:
  • elektronen     (..wolk) 
  • protonen        (kern)
  • neutronen     (kern)

Slide 13 - Tekstslide

Atoombouw
Een atoom is opgebouwd uit protonen, neutronen en elektronen.
De 1+ geladen protonen (p+) en de ongeladen neutronen (n) bevinden zich in de atoomkern.
De 1− geladen elektronen (e-)bevinden zich in een wolk rond de atoomkern.

Slide 14 - Tekstslide

Isotopen
Meeste elementen hebben meerdere isotopen.
Isotopen zijn atomen met
                            hetzelfde aantal protonen in de kern,
                            maar een ander aantal neutronen.
Isotopen hebben dus
                            hetzelfde atoomnummer,
                            maar een andere massa.

Slide 15 - Tekstslide

Isotopen

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld: chloor
Twee isotopen van chloor in de natuur: Cl-35 en Cl-37








Slide 17 - Tekstslide

massagetal, atoomnummer en isotopen

Slide 18 - Tekstslide

Gemiddelde atoommassa (relatieve atoommassa)

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel protonen, neutronen en elektronen per atoom?
Nu je weet WAAR de protonen, neutronen en elektronen zitten in een atoom, is het nog belangrijk dat je kunt bepalen HOEVEEL er van ieder deeltje aanwezig is.
We zien hier zuurstof (=O).
Het atoomnummer is 8 (omcirkeld)
Dat betekent dat er 8 PROTONEN zijn.
Er zijn in een atoom EVENVEEL PROTONEN en ELEKTRONEN

Slide 20 - Tekstslide

Hoeveel protonen, neutronen en elektronen per atoom?
We zien hier zuurstof (=O).
Het massagetal is 16 (omcirkeld)
Dat betekent dat er  16 PROTONEN + NEUTRONEN zijn.
Bij de vorige slide wisten we al dat er 8 protonen
zijn.
Dus dit atoom heeft (16-8=) 8 NEUTRONEN

Slide 21 - Tekstslide

Hoeveel protonen heeft een stikstof (=N) atoom?
A
14
B
21
C
7
D
Geen idee

Slide 22 - Quizvraag

Hoeveel neutronen heeft een fluor (=F) atoom?
A
19
B
10
C
9
D
Geen idee

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel elektronen heeft een koolstof (=C) atoom?
A
12
B
24
C
6
D
Geen idee

Slide 24 - Quizvraag

Isotopen?
Isotopen zijn atomen die HETZELFDE AANTAL PROTONEN EN ELEKTRONEN hebben maar een VERSCHILLEND AANTAL NEUTRONEN en dus een verschillende massa.



Weergave van verschillende isotopen: 
Je kan isotopen ook zo opschrijven:             C-12          C-13           C-14

Slide 25 - Tekstslide

Relatieve atoommassa door isotopen
Protonen en neutronen hebben allebei een massa van 1 u.
Elektronen hebben geen massa (dus 0 u).
Omdat er isotopen (=andere neutronen dus andere massa) van atoomsoorten zijn, moet je de gemiddelde atoommassa kunnen uitrekenen.

Slide 26 - Tekstslide

Relatieve atoommassa door isotopen
Bijvoorbeeld de atoomsoort chloor (=Cl).
In de natuur komen deze twee isotopen voor:
- 75% in de vorm van Cl-35
- 25% in de vorm van Cl-37

De gemiddelde atoommassa is dan:
Gemiddelde atoommassa = 0,75 * 35 + 0,25 * 37 = 35,5

Slide 27 - Tekstslide

Wat is de relatieve atoommassa van Boor (=Br)?
19,9% als Br-10 en 80,1% als Br-11
A
10,2
B
10,5
C
10,8
D
1080

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de relatieve atoommassa van magnesium (=Mg)?
79% als Mg-24, 10% als Mg-25 en 11% als Mg-26

Slide 29 - Open vraag