2.7 GRAMMATICA

2.7 grammatica

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2.7 grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je leren? Wat weet je al?
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Tekstslide

Verdelen in zinsdelen
  • Zet strepen tussen de verschillende zinsdelen.
  • Benoem ieder zinsdeel.

Na de wedstrijd zou Marcel de bal  aan  de trainer geven.

Slide 3 - Tekstslide

antwoord 

      BWB                   WG          O              LV                    MV           WG
Na de wedstrijd I zou I Marcel I de bal I aan de trainer I geven.




 

  

  

  

  

  

  

  

  

  

  

  

 

 

  

  

  

  

  

  

  

  

  

  

  



bwb



 



wg



 



o



 



lv



 



mv



 



wg



Na haar beurt



|



 zou



|



 Sterre



|



 de boog



|



 aan Boyan



|



 geven.






 

  

  

  

  

  

  

  

  

  

  

  

 

 

  

  

  

  

  

  

  

  

  

  

  



bwb



 



wg



 



o



 



lv



 



mv



 



wg



Na haar beurt



|



 zou



|



 Sterre



|



 de boog



|



 aan Boyan



|



 geven.




Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk Opdracht 3 blz. 154
a. Opbellen, uitlachen, aanraken
b. 'Te" zegt iets over "slordig" en slordig is geen werkwoord
c. zich vervelen, zich scheren
d. ik sloof me uit. jij slooft je uit, hij/zij slooft zich uit, 
  wij sloven ons uit, jullie sloven je/jullie uit, zij sloven zich uit
e. het wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp aan

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken opdr 4 blz 155

a.   begon uit te ademen, liet los

b.   zou kunnen raken, zich heeft leren concentreren

c.    miste

d.   stond te trillen, schaamde zich

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een wederkerend werkwoord?
A
schrijven
B
raken
C
zich vergissen
D
afwassen

Slide 7 - Quizvraag

Hij begon te zingen.
Wat is het WG?
A
begon
B
begon zingen
C
begon te zingen

Slide 8 - Quizvraag

Hij besloot na het eten af te wassen.

Wat is het WG?
A
besloot af te wassen
B
besloot te wassen
C
besloot eten af te wassen
D
besloot eten te wassen

Slide 9 - Quizvraag

In het weekend blijf ik wat langer liggen.
WAT IS DE PV?
A
In
B
liggen
C
blijf
D
ik

Slide 10 - Quizvraag

Drie uren later pakte de reiziger de trein naar Amsterdam.
WAT IS HET ONDERWERP?
A
de trein
B
naar Amsterdam
C
de reiziger
D
drie uren later

Slide 11 - Quizvraag

Ik heb gisteren een fiets in de sloot gevonden.
WAT IS HET LIJDEND VOORWERP?
A
een fiets
B
ik
C
gisteren
D
in de sloot

Slide 12 - Quizvraag

ZINSDELEN
HET ONDERWERP (O)
Vraag:
Wie + wg?

Slide 13 - Tekstslide

ZINSDELEN
HET LIJDEND VOORWERP (LV)
Vraag:
Wat wg + onderwerp

Slide 14 - Tekstslide

ZINSDELEN
HET MEEWERKEND VOORWERP (MV)
Vraag:
Aan (voor) wie  +  wg  +  onderwerp  +
 lijdend voorwerp

Slide 15 - Tekstslide

Even oefenen...
1. Afgelopen vrijdag heb ik mijn telefoonnummer aan mijn mentor doorgegeven.

2. Twee dagen later stuurde hij mij een Tikkie.


Slide 16 - Tekstslide

aan de slag
opdracht 6  blz 156
afmaken

Slide 17 - Tekstslide

Toets-overzicht
kerst- & voorjaarsvakantie: presenteren en hoofdstuk 3

voorjaars- & meivakantie: toets kijken & luisteren en hfdst. 4

mei- & zomervakantie: schrijfvaardigheid en leesvaardigheid



Slide 18 - Tekstslide