Keuzedeel Internationaal 1 les 2

 Wat is cultuur?
Keuzedeel Internationaal 1:
overbruggen (interculturele) diversiteit
Les 2
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
Keuzedeel INTMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

 Wat is cultuur?
Keuzedeel Internationaal 1:
overbruggen (interculturele) diversiteit
Les 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling Cultuur
Aan het eind van dit hoofdstuk:
  • weet je wat cultuur is
  • weet je wat de kenmerken van je eigen cultuur (en de Nederlandse) zijn
  • begrijp je de ui-theorie van Hofstede en kun je deze toepassen
  • begrijp je hoe je eigen cultuur je gedachten en je gedrag beïnvloeden
  • weet je wat vooroordelen zijn en herken je deze in contact met anderen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

CULTUUR

Slide 3 - Woordweb

Cultuur of beschaving is het geheel aan gewoonten en (gedrags)regels dat bij een volk of stam hoort; cultuur
is dat wat de mens schept; al die dingen die mensen denken, doen en hebben: gewoonten en gebruiken,
godsdienst, normen en waarden, bestaanswijze, muziek en voorwerpen, eetgewoonten en wijze van kleden,
bouwwerken.
Religie
Veel culturen hebben een religie of geloofsovertuiging als basis. 
Een religie bevat veel waarden, normen en gewoontes en helpt het ontstaan en het doel van de mensheid te verklaren. 

Cultuur en religie zijn twee verschillende dingen, maar lopen vaak wel door elkaar.

Slide 4 - Tekstslide

 Het katholieke geloof heeft bijvoorbeeld als basis de bijbel. Dit is wereldwijd zo. Maar een katholiek in Mexico viert bijvoorbeeld Dios de los Muertos, een feestdag waarbij de doden worden herdacht en mensen zich verkleden als skelet. Dit wordt op een katholieke feestdag gevierd, maar in de bijbel staat niets over deze feestdag genoemd. Een katholiek in Europa viert deze feestdag niet. Deze feestdag is dan ook onderdeel van de Mexicaanse cultuur en hoort niet bij religie.
Wat is cultuur?
Je mentale programmering bepaalt hoe je reageert op alle daagse zaken als groeten, eten, tonen van emoties enzovoort.

Slide 5 - Tekstslide

Mentale programmering bestaat op drie niveaus:
1. menselijke natuur
Deze patronen zijn aangeboren en daarmee universeel, alle mensen hebben dit in zich.
Bijvoorbeeld: Alle mensen kunnen zich wel eens boos, verdrietig of bang voelen.
2. cultuur
Deze patronen zijn aangeleerd en zijn specifiek voor een groep mensen. Het maakt het verschil tussen de ene en de andere groep mensen. Cultuur gaat over van generatie op generatie.
Bijvoorbeeld: In sommige culturen is het niet netjes als een jongere een volwassene recht in de ogen aankijkt tijdens een gesprek. Kinderen leren van hun ouders dat zij dit niet moeten doen en zij leren dat hun kinderen ook weer.
3. persoonlijkheid
Deze patronen zijn zowel aangeboren als aangeleerd en maken een persoon uniek
Cultuurverandering?

Slide 6 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Culturele diversiteit verrijkt ons allemaal. 
Dat is het interessante en boeiende aan een samenleving met mensen uit verschillende culturen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar vind je cultuur?
A
In het buitenland
B
In Nederland

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doei in het Brabants:

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

.Verschillen in culturen vind je dus niet alleen maar over de hele wereld, maar ook binnen de landsgrenzen. 
Iedere provincie of streek heeft zo zijn eigen gebruiken, gewoonten, dialect of taal.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaak zijn dit cultuurelementen die voor de inwoners van de streek of provincie heel normaal zijn, maar voor mensen daarbuiten heel bijzonder.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is er bijzonder aan jouw streek of provincie?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Je weet wat cultuur is.
  2. Je kent de kenmerken van je eigen (en de Nederlandse) cultuur.
  3. Je begrijpt de ui-theorie van Hofstede en kunt deze toepassen.Je begrijpt hoe je eigen cultuur je gedachten en je gedrag beïnvloeden.
  4. Je weet wat vooroordelen zijn en herkent deze in contact met anderen.
  5. Je begrijpt wat cultuurshock is.
  6. Je herkent verschillen en overeenkomsten tussen culturen.
  7. Je begrijpt de theorie van Pinto over F- en G-culturen en kunt deze toepassen.
  8. Je weet wat interculturele sensitiviteit is en in hoeverre je dat zelf bent.
  9. Je kunt je verplaatsen in mensen met een andere culturele achtergrond.
  10. Je kunt in contact met anderen omgaan met cultuurverschillen.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies