3T Theme 2: Modals Must / Have to / Should

Modals (hulpwerkwoorden)

Deze les:

- Het verschil tussen Have to, must & should

- Video

- Oefenen

- Huiswerk 

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Modals (hulpwerkwoorden)

Deze les:

- Het verschil tussen Have to, must & should

- Video

- Oefenen

- Huiswerk 

Slide 1 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden
should = zou moeten (advies)
must = moeten (dwingender)

have/has to = iets moet van iemand anders

Ze betekenen dus allemaal "moeten" maar allemaal met een klein verschil.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

SHOULD
 = zou (niet) moeten. 

Vorm: should + hele werkwoord

Jij vindt dat iets (niet) zou moeten.

Je geeft een advies.
Je raadt iets af.
VOORBEELDEN

You should visit the Statue of Liberty!

You shouldn't buy that dress, it's not pretty.

I think he should try this new app.

Slide 4 - Tekstslide

MUST 
= moeten

Vorm: must + hele werkwoord

Jij vindt dat iets (niet) moet. (krachtiger dan should)

Het is heel belangrijk, het kan niet anders of het is verplicht.


VOORBEELDEN

I must finish this essay today. I’m going out tomorrow.

You musn't talk so fast!  I can't understand you! 

We must call the police! 

Slide 5 - Tekstslide

HAVE/HAS TO
= moeten

Vorm: has/have to + hele werkwoord

Iets moet van iemand anders, niet van jou.
Bijvoorbeeld:
- regels (werk, ouders, etc.)
- wetten
- afspraken
VOORBEELDEN

Mum says I have to do the dishes.
(Moet van je moeder)

I have to hand in this essay today. 
(Moet van de docent)

You have to be 18 years to drink alcohol. (wet)

Dad has to wear a uniform to work.

Slide 6 - Tekstslide

Have to in ontkenningen

Als je have to in ontkennende zinnen gebruikt, dan verandert de betekenis van 'moeten' in 'niet hoeven'.


Don't have to + hele werkwoord 
Doesn't have to + hele werkwoord


She doesn't have to walk her dog.

Ze hoeft de hond niet uit te laten.

Slide 7 - Tekstslide

But sorry paps you'll just ... wait
A
should
B
must
C
has to
D
have to

Slide 8 - Quizvraag

... I stay or ... I go?
A
should
B
must
C
has to
D
have to

Slide 9 - Quizvraag

If you like it then you ... ... put a ring on it.
A
must have
B
should have
C
mustn't have
D
shouldn't have

Slide 10 - Quizvraag

There ... ... an angel playing with your heart
A
could be
B
should be
C
has to be
D
must be

Slide 11 - Quizvraag

I ... ... ... you flowers and held your hand?
... ... given you all my hours when I
had the chance.
A
should have bought/ must have
B
could have bought /should have
C
should have bought/ should have
D
must buy / should have

Slide 12 - Quizvraag

You ...(zou moeten) look at me when I am talking to you.
A
must
B
have to
C
should

Slide 13 - Quizvraag

I was using my pencil a minute ago. It ..... (moet) be here somewhere!
A
should
B
have to
C
must

Slide 14 - Quizvraag

You really ..... (moet niet) be late again
A
must not
B
don't have to be
C
shouldn't

Slide 15 - Quizvraag

You .....(zou niet moeten) forget your sun cream. It’s going to be very hot!
A
don't have to
B
mustn't
C
shouldn't

Slide 16 - Quizvraag

The police told us that we (moeten) get out of the car

A
have to
B
must
C
should
D
don't have

Slide 17 - Quizvraag

You (moet) to be 18 before you can drink
A
should
B
have to
C
must

Slide 18 - Quizvraag

You ………(zou moeten)speak to your brother and try to solve that problem
A
must
B
should
C
have to
D
don't have to

Slide 19 - Quizvraag

I think people ... (zouden moeten recyclen) paper and glass.
A
have to recycle
B
must recycle
C
should recycle
D
mustn't recycle

Slide 20 - Quizvraag

The museum is free. You ... (hoeven niet te betalen)
A
shouldn't
B
mustn't
C
don't have to
D
should

Slide 21 - Quizvraag

We're done!
- Start met je huiswerk.
- Extra uitleg?
Ga naar iTunes U of Slim Stampen op de iPad.

Slide 22 - Tekstslide