nederlands leren

2.9 Spelling                                                                                                                              p.145-150
Gebiedende wijs
Houd je armen boven je hoofd en kijk niet om!’ zei de agent.

Gebruik je bij:
  • bevel - ''Stop hier!''
  • advies
  • opdracht of instructie
  • waarschuwing
  • verbod

  1. De persoonsvorm in de gebiedende wijs is gelijk aan de ik-vorm van het werkwoord.  ('zet je fiets altijd vast!')
  2. De gebiedende wijs staat altijd op de eerste plaats. (pas op voor de hond!)
  3. In de zin staat meestal geen onderwerp. (Blijf daar af!)

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

2.9 Spelling                                                                                                                              p.145-150
Gebiedende wijs
Houd je armen boven je hoofd en kijk niet om!’ zei de agent.

Gebruik je bij:
  • bevel - ''Stop hier!''
  • advies
  • opdracht of instructie
  • waarschuwing
  • verbod

  1. De persoonsvorm in de gebiedende wijs is gelijk aan de ik-vorm van het werkwoord.  ('zet je fiets altijd vast!')
  2. De gebiedende wijs staat altijd op de eerste plaats. (pas op voor de hond!)
  3. In de zin staat meestal geen onderwerp. (Blijf daar af!)

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht: Gebiedende wijs in verschillende situaties
Gebruik de gebiedende wijs (de ik-vorm van het werkwoord) om in elke situatie hieronder een passende zin te schrijven. Gebruik je fantasie en denk aan wat je écht zou zeggen in die situatie.

Bevel:
(Bijvoorbeeld: “Ga naar binnen!”)
→ ___________________________________________________

Advies:
(Bijvoorbeeld: “Drink genoeg water.”)
→ ___________________________________________________

Opdracht of instructie:
(Bijvoorbeeld: “Vul dit formulier in.”)
→ ___________________________________________________

Waarschuwing:
(Bijvoorbeeld: “Raak dat niet aan!”)
→ ___________________________________________________

Verbod:
(Bijvoorbeeld: “Niet rennen in de gang!”)
→ ___________________________________________________


Opdracht: Herken de gebiedende wijs
Lees de onderstaande zinnen. Schrijf achter elke zin welk soort gebiedende wijs het is:
bevel, advies, instructie, waarschuwing of verbod.

Doe je jas aan. → _____________________

Eet wat fruit elke dag. → _____________________

Raak dat niet aan! → _____________________

Niet oversteken bij rood licht. → _____________________

Vul je naam op het formulier in. →_____________________


Slide 2 - Tekstslide

Opdracht: Herken de gebiedende wijs
Lees de onderstaande zinnen. Schrijf achter elke zin welk soort gebiedende wijs het is:
bevel, advies, instructie, waarschuwing of verbod.

Doe je jas aan. → bevel

Eet wat fruit elke dag. → advies

Raak dat niet aan! → waarschuwing

Niet oversteken bij rood licht. → verbod

Vul je naam op het formulier in. →instructie

Slide 3 - Tekstslide

2.9 Spelling                                                                                                                             p.145-150
Hoofdletters
.
Aan het begin van de zin
Morgen proberen we het nog een keer.
Aan het begin van een citaat
De docent vroeg: 'Wie wil als eerste presenteren?'
Bij eigennamen
- personen
- straten
- aardrijkskundige namen
- merken
- Dennis, Sammie, Oliver
- de Kalverstraat
- het Afrikaans
- Amsterdam, Europa, de Pyreneeën, een Rotterdams café, Turkse pizza
- Nike, Coca Cola
Bij feestdagen
Kerstmis, Koningsdag, Hemelvaart, Suikerfeest

Slide 4 - Tekstslide

2.9 Spelling                                                                                                                             p.145-150
Let op bij 's en 't.                                 Hoofdletters
Als een zin begint met ’s of ’t schrijf dan het eerstvolgende woord met een hoofdletter



Let op bij getallen.
Als een zin begint met een cijfer of getal, gebruik je daarna geen hoofdletter:


Let op bij namen met een tussenvoegsel.
Als er geen voornaam of -letter gebruikt wordt, schrijf dan het tussenvoegsel met een hoofdletter:

Slide 5 - Tekstslide

2.9 Spelling                                                                                                                             p.145-150
  • Begin van de zin
  • Begin van een citaat
  • Bij eigennamen
  • - personen
  • - straten
  • - talen
  • - aardrijkskundige namen
  • - merken
  • Bij feestdagen

Let op bij
  • 's en 't
  • getallen
  • tussenvoegsels bij namen

Slide 6 - Tekstslide

2.9 Spelling                                                                                                                              p.145-150
Dictee
De politie startte een _____ na de _____ van een bekende zakenman. Hij was _____ gezien in de buurt van een oud _____, en het leek geen toevallige moord. Het slachtoffer had kort geleden in _____ gezeten vanwege een ziekte, wat de zaak ingewikkelder maakte. Bij de recherche werd een _____ gevonden die mogelijk een _____ van de dader onthulde.

Op de plaats delict zaten exotische vissen in een _____ en er lag een _____ op de eettafel. De ruimte had een _____ uitstraling, maar de politie had snel het _____ aan aanwijzingen verzameld. Ze kwamen erachter dat de verdachte een _____ was en dat het motief te maken had met geld.

Tijdens de _____ over de zaak bleek dat een aantal antwoorden _____ waren, maar de politie moest verder zoeken. De zaak zorgde voor veel _____ reacties, vooral toen het bleek dat de moord onderdeel was van een _____ plan. De dader had de juiste strategie, maar werd uiteindelijk gepakt. Na zijn arrestatie werd een _____ gebruikt om hem rustig te houden.

Slide 7 - Tekstslide

2.9 Spelling                                                                                                                              p.145-150
Dictee
De politie startte een enquête na de liquidatie van een bekende zakenman. Hij was frequent gezien in de buurt van een oud aquaduct, en het leek geen toevallige moord. Het slachtoffer had kort geleden in quarantaine gezeten vanwege een ziekte, wat de zaak ingewikkelder maakte. Bij de recherche werd een aquarel gevonden die mogelijk een queeste van de dader onthulde.

Op de plaats delict zaten exotische vissen in een aquarium en er lag een quiche op de eettafel. De ruimte had een chique uitstraling, maar de politie had snel het quotum aan aanwijzingen verzameld. Ze kwamen erachter dat de verdachte een delinquent was en dat het motief te maken had met geld.

Tijdens de quiz over de zaak bleek dat een aantal antwoorden adequaat waren, maar de politie moest verder zoeken. De zaak zorgde voor veel choquerende reacties, vooral toen het bleek dat de moord onderdeel was van een exquis plan. De dader had de juiste strategie, maar werd uiteindelijk gepakt. Na zijn arrestatie werd een tranquillizer gebruikt om hem rustig te houden.

Slide 8 - Tekstslide

Oefenopdracht: Hoofdletters

Opdracht 1: Kies de juiste optie: Wanneer gebruik je een hoofdletter?
 a) Altijd 
b) Alleen bij namen
c) Aan het begin van elke zin

Opdracht 2: Corrigeer de zin: 't regent dat 't giet.

Slide 9 - Tekstslide

Oefenopdracht: Hoofdletters

Opdracht 1: Kies de juiste optie: Wanneer gebruik je een hoofdletter? ✅ c) Aan het begin van elke zin

Opdracht 2: Corrigeer de zin: 't regent dat 't giet. → ✅ 't Regent dat 't giet.

Slide 10 - Tekstslide

3.5 woorden
- woordvorming
pag. 196

Slide 11 - Tekstslide

notities
meeste= 
- context
- woordenboek

Sommige=
-woordvorming

Slide 12 - Tekstslide

notities
2 manieren:
- losse woorden zijn aan elkaar geplakt  (samenstelling)
-er is een voor- of achtervoegsel aan het grondwoord toegevoegd (afleiding)

Slide 13 - Tekstslide

vorming van werkwoorden

ze worden afgeleid van:
- zelfstandig naamwoord
-  bijvoeglijk naamwoord
- een bestaand werkwoord

Bij een bestaand werkwoord voeg je er voor- of achtervoegsels aan toe .

Slide 14 - Tekstslide

4.5 woorden

Slide 15 - Tekstslide

zelfstandig naamwoorden vervoegen

Slide 16 - Tekstslide

het vormen van zelfstandige naamwoorden

Slide 17 - Tekstslide

Grammatica boekje
aan het eind kan je:
- een zin ontleden
- het verschil tussen een hoofd- en bijzin herkennen
- het verschil kennen tussen lijdende en bedrijvende vorm.
- woord soorten benoemen

Slide 18 - Tekstslide

(enkelvoudige) zinnen ontleden:

1. persoonsvorm
2. zinsdelen
3. onderwerp
4. WG of NG
5. lijdend voorwerp
6. meewerkend voorwerp
7. bijwoordelijke bepaling
voorbeeld:
 
de docent | legde | de klas | duidelijkde opdracht | uit.

de docent= onderwerp
legde,uit= werkwoordelijk gezegde
de klas=meewerkend voorwerp
duidelijk= bijwoordelijke bepaling
de opdracht= lijdend voorwerp


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video