Thema 4 Evolutie B2 Bacteriën, virussen en schimmels

Thema 4 Evolutie

B2
Bacteriën, virussen en schimmels
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 4 Evolutie

B2
Bacteriën, virussen en schimmels

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen B2

2.1 Je kunt kenmerken van bacteriën  noemen

2.2 Je kunt kenmerken van virussen noemen

2.3 Je kunt kenmerken van schimmels noemen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Carl Woese
  • Grondlegger in de jaren 70 van de Archaea-groep
  • Indeling van organismen niet op uiterlijkheden, maar op verschil/overeenkomst in DNA

Slide 6 - Tekstslide

Archaea
  • veel overeenkomsten met bacterien
  • extremofiel: leven voornamelijk onder extreme omstandigheden (diep in de zee, bij een geothermische bron, zwavelput etc)
  • hoofdzakelijk anaeroob
  • primitief

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Thermoplasma volcanium
Thermoplasma acidophilum

Slide 9 - Tekstslide

Ferroplasma
acidiphilum

Slide 10 - Tekstslide

Bacteriën
  • celonderdelen: zie BINAS 79A
  • veel meer biodiversiteit dan bij Archaea
  • ongeslachtelijke voortplanting
  • zeer klein
  • circulair DNA in
  • geen membraangebonden organellen (Golgi, ER, chloroplasten en mitochondriën
  • WEL een celwand

Slide 11 - Tekstslide

Voortplanting prokaryoten
  • ongeslachtelijk: mitotische celdelingen
  • wel: DNA replicatie
  • niet: vorming van een spoelfiguur
  • onder optimale condities zeer hoge delingssnelheid: om de 20 minuten

Voor de snelle rekenaar: 
Hoeveel bacteriën kan je dan hebben na 24 uur?

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel?

Slide 13 - Open vraag

Plasmiden
  • Snel en handig genetische informatie uitwisselen
  • Extra-chromosomaal
  • Circulair
  • Dubbelstrengs
  • Nuttige genen die snel selectievoordeel opleveren
  • ZEER nuttig in de bioindustrie

Slide 14 - Tekstslide

Overbrengen DNA
Transformatie
= DNA fragmenten opnemen en gebruiken uit dode soortgenoten

Conjugatie
= Met een holle buis (pilum) gerepliceerde plasmide overbrengen op soortgenoot

Transductie
= Overbrengen van DNA naar andere bacteriën d.m.v. virussen (bacteriofagen)

Slide 15 - Tekstslide

Betekenis voor de mens
  • bij maken van voedingsmiddelen (bv. bij yoghurt, kaas en zuurkool)
  • bij afvalwaterzuivering en bestrijding milieuverontreiniging
  • dode resten van organismen opruimen
  • voedselbederf
  • cyanobacteriën kunnen waterbloei veroorzaken, dat dodelijk is voor waterdieren en zwemmers
  • biotechnologie: wasmiddelen, geneesmiddelen en hormonen worden geproduceerd met behulp van genetisch gemodificeerde bacteriën (genetische modificatie)
  • ziektes veroorzaken: o.a. (keel)ontsteking, salmonella, cholera, tuberculose 
  • helpen bij verteren voedsel en aanmaken vitamine 
  • onschadelijke bacteriën op de huid vormen natuurlijke bescherming tegen schadelijke

Slide 16 - Tekstslide

Virussen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Grootte bacterie en virus

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeelden

Slide 20 - Tekstslide

Viruswerking
  1. Virussen injecteren hun RNA of DNA in een cel
  2. Cellen kunnen het RNA omzetten in DNA 
  3. Het virus DNA kan worden ingebouwd in het DNA van de cel 
  4. Als het virus DNA tot expressie komt worden er viruseiwitten gemaakt
  5. De viruseiwitten maken nieuwe virusdeeltjes die de cel kunnen verlaten

Slide 21 - Tekstslide

Verschil 
bacterie en virus
  • Bacterie is een cel en een virus niet (leeft niet)
  • Bacterie kan zichzelf delen en een virus niet
  • Bacterie is veel groter dan een virus

Slide 22 - Tekstslide

Bacteriofaag
  • Virus dat bacteriën als gastheer gebruikt
  • Erfelijk materiaal bacteriofaag dringt bacterie binnen
  • Erfelijk materiaal ondergaat replicatie
  • Nieuwe bacteriofagen geproduceerd, bacterie valt uiteen

Slide 23 - Tekstslide

Gentherapie

Slide 24 - Tekstslide

Griepvirussen (influenza)
  • H1N1 = SPAANSE GRIEP (20-100 milj. doden in 1918 
  • H2N2 = Aziatische griep (3 milj. doden; 1958)
  • H3N2 = Honk Kong griep (4 milj. doden; 1968)
  • H1N1/09/v = Mexicaanse / Varkensgriep (~0,35 milj. doden 2009
  • H7N9 = vogelgriep (2013)
  • H3N2, A/H1N1, B, ... = normale 'griep'. (~0,4 milj. doden/jaar)

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

Slide 27 - Video

Waarom we moeten 
uitkijken met antibiotica




Neem afbeelding 16 ook goed door

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Maak opdracht 14 t/m 16

Slide 31 - Tekstslide

Schimmels

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Tekstslide

Schimmels
  • heterotroof
  • geen chlorofyl 
  • afbraak organische stoffen
  • Soorten:
    - gisten (eencellig)
    - meercellige schimmels (meestal met schimmeldraden (hyfen)) en sporen (soms bijv. in paddestoelen))

  • Positief: bereiding van voedsel (kaas, sojasaus, bier etc, brooddeeg, penicilli etc.)
  • Negatief: Voedselbedref, zwemmerseczeem etc.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Maak opdracht 17 t/m 25
*Klaar? Neem dan de Samenhang 'Virussen als medicijn? door 



en maak opdracht 26 t/m 28

  • Rond de basisstof af met de Flitskaarten en Test Jezelf

Slide 39 - Tekstslide

Aan het werk
Maak opdr. 16, 17, 19, 20, 23, 24

Slide 40 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 41 - Tekstslide


Rechts zie je de 4 rijken staan. Sleep het juiste rijk naar de bijbehorende cel.
Dier

Plant
Schimmel
Bacterie

Slide 42 - Sleepvraag

Prokaryoot, kan autotroof zijn. 
Geen celwand, tussen 10-100µm lang
Wel vacuole en celkern, heterotroof
Met celkern, maakt eigen organische stoffen uit anorganische stoffen
Dier

Plant
Schimmel
Bacterie

Slide 43 - Sleepvraag

Slide 44 - Link

Fusariumschimmels kunnen bij planten ziekten veroorzaken. Ze dringen via jonge wortels de plant binnen en groeien verder in de houtvaten. Tanja bekijkt door een microscoop een stukje wortel van een plant die ziek is door zo’n schimmel. Ze ziet wortelcellen en schimmelcellen. Heeft een wortelcel een celwand? En heeft een schimmelcel een celwand?
A
Geen van beide cellen heeft een celwand.
B
Alleen een wortelcel heeft een celwand.
C
Alleen een schimmelcel heeft een celwand.
D
Zowel een wortelcel als een schimmelcel heeft een celwand.

Slide 45 - Quizvraag