Zoutoplossingen, geleiding en ionmolariteit

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk ion is géén samengesteld ion?
A
carbonaation
B
nitraation
C
fosfaation
D
chloride-ion

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de formule van het sulfaation?
A
S2
B
SO32
C
SO42
D
S2O32

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de verhoudingsformule van calciumfosfaat?
A
CaPO4
B
Ca2(PO4)3
C
Ca3(PO4)2
D
Ca3PO4

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij het oplossen van een zout in water worden de
..... (A) tussen ..... (B) in het ionrooster èn de ..... (C) tussen ..... (D) verbroken.
Welk woord van je bij (A) in?
A
atoombindingen
B
vanderwaalsbindingen
C
ionbindingen
D
metaalbindingen

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het oplossen van een zout in water worden de
..... (A) tussen ..... (B) in het ionrooster èn de ..... (C) tussen ..... (D) verbroken.
Welk woord van je bij (B) in?
A
atomen
B
moleculen
C
ionen
D
metalen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het oplossen van een zout in water worden de
..... (A) tussen ..... (B) in het ionrooster èn de ..... (C) tussen ..... (D) verbroken.
Welk woord van je bij (C) in?
A
atoombindingen
B
vanderwaalsbindingen
C
ionbindingen
D
metaalbindingen

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het oplossen van een zout in water worden de
..... (A) tussen ..... (B) in het ionrooster èn de ..... (C) tussen ..... (D) verbroken.
Welk woord van je bij (D) in?
A
wateratomen
B
watermoleculen
C
waterionen
D
water

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke bewering is juist?

"In een oplosvergelijking van het oplossen van een zout in water als oplosmiddel staat...."
A
"...geen H₂O."
B
"...H₂O links van de pijl."
C
"...H₂O rechts van de pijl."
D
"...de formule van het zout (aq) rechts van de pijl."

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bewering is niet juist?

"In een oplosvergelijking van het oplossen van een zout in water als oplosmiddel staat/staan...."
A
"...de verhoudingsformule van het zout links van de pijl."
B
"...de verhoudingsformule van het zout rechts van de pijl."
C
"...de formules van de losse ionen (aq) rechts van de pijl."
D
"...rechts van de pijl de coëfficiënten van de losse ionen, die overeenkomen met de indices in de verhoudingsformule van het zout."

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef het oplossen van magnesiumnitraat in water in een oplosvergelijking inclusief fase-aanduidingen weer. Geef de reactiepijl weer als --> (of probeer linker Alt 26 wat resulteert in →).

Maak, waar nodig, gebruik van super- en subscript. Probeer het volgende:
- voor superscript: selecteer de tekst die je in superscript wil en druk CTRL, + en . tegelijk in.
- voor subscript: selecteer de tekst die je in superscript wil en druk CTRL, + en , tegelijk in.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef de notatie van een oplossing van ammoniumcarbonaat inclusief fase-aanduidingen.

Maak, waar nodig, gebruik van super- en subscript. Probeer het volgende:
- voor superscript: selecteer de tekst die je in superscript wil en druk CTRL, + en . tegelijk in.
- voor subscript: selecteer de tekst die je in superscript wil en druk CTRL, + en , tegelijk in.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Binas 45A:

Zoek combi van + ion en - ion en lees af:
 
  • 'g': je krijgt waarschijnlijk een oplossing
  • 'm': vermijd als kan, want ernstig twijfelgeval; ga maar uit van 's'
  • 's': je krijgt waarschijnlijk een suspensie

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je doet een zout in water en roert. Het mengsel is helder en er is geen vaste stof zichtbaar. Welke van de volgende zouten heb je gebruikt?
A
magnesiumfosfaat
B
loodjodide
C
bariumsulfaat
D
bariumhydroxide

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je doet een zout in water en roert. Het mengsel is troebel. Welke van de volgende zouten heb je gebruikt?
A
zilverfluoride
B
koperbromide
C
calciumfosfaat
D
ammoniumsulfaat

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Demopractica Stroomgeleiding zoutoplossingen

In de eerste proef liet de docent zien dat een goed oplosbaar zout ('g' in Binas 45A) beter stroom geleidt dan een matig ('m') of slecht ('s') oplosbaar zout. De zouten hadden wel de zelfde molariteit, maar toch verschilde de geleidbaarheid van het zout/watermengsel.

Wat is hiervoor de verklaring?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de beste verklaring voor het feit dat een mengsel van een goed oplosbaar zout en water beter de stroom geleidt dan een mengsel van een matig of slecht oplosbaar zout in water?
A
Een opgelost zout geleidt wel stroom en een vast zout niet.
B
Het mengsel van een goed oplosbaar zout en water bevat wèl losse ionen, maar het mengsel van een matig of slecht oplosbaar zout en water bevat géén losse ionen.
C
Het mengsel van een goed oplosbaar zout en water heeft een grotere molariteit aan losse ionen dan een mengsel van een matig of slecht oplosbaar zout en water.
D
Van een goed oplosbaar zout kun je veel meer mol aan een bepaald volume water toevoegen, terwijl het toch een oplossing blijft.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Demopractica Stroomgeleiding zoutoplossingen

In de tweede proef liet de docent zien dat de geleidbaarheid van drie goed oplosbare zouten ('g' in Binas 45A), alledrie met een zelfde zoutmolariteit van 0,10 M, toch per zoutoplossing verschilde. Nogmaals, de zouten losten alledrie volledig op en de oplossingen hadden een zelfde molariteit.

Wat is hiervoor de verklaring?
Het betrof de volgende zouten en stroomsterktes:
A) natriumnitraat (40 mA)
B) magnesiumnitraat (50 mA)
C) aluminiumnitraat (60 mA)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef de notaties van de oplossingen van zouten A, B en C.
Vergelijk de drie notaties en geef in eigen woorden een verklaring voor het verschil in geleidbaarheid van de oplossingen.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je 10,0 g natriumcarbonaat in 250 mL water oplost, krijg je een natriumcarbonaatoplossing met de volgende molariteit:

n=Mm=105,99molg10,0g=9,43.102mol
[natriumcarbonaat]=Vn=0,250L9,43.102mol=3,77.101M
Maar hoe zit het met de ionmolariteiten?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De oplosvergelijking van natriumcarbonaat in water ziet er als volgt uit:

Na2CO3(s) → 2 Na+(aq) + CO32-(aq)
1 mol           → 2 mol        + 1 mol

[Na2CO3] = 3,77.10-1 M, maar:
[Na+(aq)] = 2 x 3,77.10-1 = 7,55.10-1 M en
[CO32-(aq)] = [Na2CO3] = 3,77.10-1 M

De indices van de ionen in de verhoudingsformule (= coëfficiënten van de ionen in notatie oplossing)
heb je dus nodig bij het bepalen van de ionmolariteiten van de ionen in oplossing!

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de molariteit kaliumionen (in M) in een oplossing van 100 g kaliumsulfiet in 300 mL water.
Geef alleen de getalswaarde die uit je berekening komt. Gebruik het juiste aantal significante cijfers en laat de eenheid (voor deze keer) weg.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt de ionmolariteit van een oplossing verlagen door aan (een deel van) de oplossing een bepaalde hoeveelheid demi-water toe te voegen.

In feite vergroot je het volume, waardoor de molariteit afneemt. Immers:
[X]=Vn

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt 100 mL natriumchloride-oplossing met een molariteit van 0,50 M. Je neemt 10 mL van deze oplossing over in een maatkolf en voegt daar 40 mL demi-water aan toe. Bereken de molariteit natriumchloride in de verdunde oplossing. Geef alleen de getalswaarde die uit je berekening komt. Gebruik het juiste aantal significante cijfers en laat de eenheid (voor deze keer) weg.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je gaat zelf in de volgende les een zoutoplossing van een bepaalde molariteit maken.
Ter voorbereiding maak je een voorschrift, zie links. Wat er zeker in moet staan is:
  
  • oplosvergelijking
  • berekening massa zout dat je
     moet afwegen en toevoegen

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer hier:
- oplosvergelijking van het gekozen zout: A of B
- berekening van de massa van zout (A of B) dat je moet
afwegen

Zonder voorbereiding kun je het practicum niet uitvoeren.

Slide 30 - Open vraag

Na2SO4: 2,131 g
CaCl2: 2,22 g
Klaar?
Maak opgaven 29, 30 en 31 van paragraaf 4.3.


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies