Formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

FORMULEREN

Als het onderwerp in een zin enkelvoud is, moet ...... ook enkelvoud zijn

Als de persoonsvorm meervoud is, moet ...... ook meervoud zijn.

Wat is congruentie?

Een groep jongeren ... in de hal.

1. staat
2. staan

200 pakken rijst ... klaar voor verzending.

1. stonden
2. stond

Als je van twee losse zinnen een zin maakt, heb je een ... nodig!

noem
voegwoorden

Als een voegwoord midden in de zin staat, moet er een komma
voor staan.

1. waar
2. niet waar

Leg uit waarom het antwoord op de vorige vraag 'niet waar' is.

Samentrekking: de woorden hoeven niet hetzelfde zinsdeel te zijn

1. waar
2. niet waar

Samentrekking: de woorden moeten op dezelfde plaats staan in de zin

1. waar
2. niet waar

Samentrekking: woorden moeten hetzelfde getal en dezelfde betekenis
hebben

1. waar
2. niet waar

Hoe verwijs je de-woorden?

Met -dit- of -dat- verwijs je .....woorden.

Dat is de man waarmee ik heb getennist.

1. Deze zin is GOED
2. Deze zin is FOUT

Verbeter de vorige zin.
Dat is de man waarmee ik heb getennist.

verwijswoorden naar
dier of ding

Jan kan sneller lopen dan/als ik/mij.

1. als ik
2. als mij
3. dan ik
4. dan mij

Chris krijgt net zo veel zakgeld
als/dan ik/mij.

1. als ik
2. als mij
3. dan ik
4. dan mij

Succes met het leren voor de schrijfopdracht!