10.2 Zwanger en bevallen

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

10.2 Zwanger en bevallen

Doelen van deze les

Je leert:

wanneer een vrouw zwanger is

hoe een kind in de baarmoeder groeit

hoe de bevalling gaat

waarom zwangere vrouwen de baby laten onderzoeken

hoe een tweeling ontstaat

Het ontstaan van borsten is een .............. geslachtskenmerk

1. primair
2. secundair
3. tertiair

De jongen produceert zaadcellen. Het meisje produceert eicellen. Welke zijn er al vanaf de geboorte?

1. zaadcellen
2. eicellen
3. beide
4. geen van beide

Waar worden de geproduceerde zaadcellen van de jongen opgeslagen?

1. teelballen
2. bijballen
3. prostaat
4. eikel

Hoe lang duurt de gemiddelde menstruatiecyclus normaalgesproken?

1. 20 dagen
2. 21 dagen
3. 28 dagen
4. 30 dagen

Kun je de stopweek uitstellen of overslaan?

1. Ja, geen probleem
2. Ja, maar dit wordt niet aangeraden
3. Nee, dit is slecht voor je gezondheid

Maak 4 t/m 6 (10.2)

9 maanden zwanger

maak 8, 9, 12 en 16 (10.2)

1. Ontsluiting

2. Uitdrijving

3. Nageboorte

maak 23 t/m 27

Waar vindt de bevruchting plaats?

1. eierstok
2. eileider
3. baarmoeder
4. vagina

Hoe noemen we het nieuwe kindje in de eerste 12 weken?

1. foetus
2. embryo

Hoeveel navelstrengslagaders en navelstrengaders zitten er in de navelstreng?

1. 1 slagader en 1 ader
2. 1 slagader en 2 aders
3. 2 slagaders en 1 ader
4. 2 slagaders en 2 aders

Wat is de volgorde van de bevalling?

1. ontsluiting - uitdrijving - nageboorte
2. uitdrijving - ontsluiting - nageboorte
3. ontsluiting - nageboorte - uitdrijving
4. uitdrijving - nageboorte - ontsluiting

Waar worden de cellen uitgezogen bij een vlokkentest?

1. het vruchtwater
2. de foetus
3. de placenta
4. de vagina

Hoeveel zaadcellen en eicellen zijn er betrokken bij het ontstaan van een eeneiige tweeling?

1. 1 zaadcel en 1 eicel
2. 1 zaadcel en 2 eicellen
3. 2 zaadcellen en 1 eicel
4. 2 zaadcellen en 2 eicellen

Hoeveel zaadcellen en eicellen zijn er betrokken bij het ontstaan van een twee-eiige tweeling?

1. 1 zaadcel en 1 eicel
2. 1 zaadcel en 2 eicellen
3. 2 zaadcellen en 1 eicel
4. 2 zaadcellen en 2 eicellen

Opdrachten maken

Maak 10.2 voor de volgende les