Les 11 - Woonruimte gezocht

Les 10 - We noemen haar Roos
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Les 10 - We noemen haar Roos

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Snelle herhaaloefening vorige les
  • Grammatica deze les
  • Woordvolgorde oefening
  • Praten
  • Lezen les 12
  • Grammatica volgende les
    --> dat is, dat zijn, het/dit/dat zijn
  • Het journaal in makkelijke taal

Slide 2 - Tekstslide

Welk woord is juist?

Slide 3 - Tekstslide

Boom
A
Bomen
B
Bommen
C
Boomen
D
Boommen

Slide 4 - Quizvraag

Kamer
A
Kamers
B
Kammers
C
Kaamers
D
Kaammers

Slide 5 - Quizvraag

Ambtenaar
A
Ambtenaren
B
Ambtenarren
C
Ambtenaaren
D
Ambtenaarren

Slide 6 - Quizvraag

Wij geloven
A
ik gelov
B
ik gelof
C
ik geloof
D
ik geloof

Slide 7 - Quizvraag

Voordeel
A
vordelen
B
voordeelen
C
vordeellen
D
voordelen

Slide 8 - Quizvraag

De gewone zin (1-2-3)
              Inversie (3-2-1(-3)

    Er                          heerst             woningnood in Nederland

De gewone zin verandert als de zin niet met het onderwerp begint, maar met een tijd, plaats, manier/hoe, of andere informatie die normaal op plek '3' staat.

         
In Nederland      heerst                   er             woningnood

1
onderwerp                werkwoord                  informatie
3
2
onderwerp                werkwoord                  informatie            informatie
3
2
1
3

Slide 9 - Tekstslide

Welke zin is juist?
A
Gaan morgen wij zwemmen
B
Zwemmen gaan wij morgen
C
Morgen gaan wij zwemmen
D
Wij morgen gaan zwemmen

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Goedkope woningen zijn moeilijk te krijgen
B
Woningen goedkope zijn moeilijk te krijgen
C
Moeilijk zijn goedkope woningen te krijgen
D
Te krijgen goedkope woningen zijn moeilijk

Slide 11 - Quizvraag

Wat ga je morgen doen? Gebruik inversie!

Slide 12 - Open vraag

Hoe laat heb je meestal pauze? Gebruik inversie!

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Personen

Dichtbij, 1 persoon: dit is
Ver weg, 1 persoon: dat is

Dichtbij, 2 of meer personen: dit zijn
Ver weg, 2 of meer personen: dat zijn
Dingen

Dichtbij, 1 ding: dit is
Ver weg, 1 ding: dat is

Dichtbij, 2 of meer dingen: dit zijn
Ver weg, 2 of meer personen: dat zijn

Het is = it is              Dat zijn = Those are
Dit is = this is
Dat is = that is
Dit zijn = These are

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video