Les 22- De Nederlandse bevolking

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2BasisschoolGroep 1-8

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Snelle herhaaloefening grammatica vorige les
  • Huiswerk vorige les
  • Grammatica
    --> hebben vs zijn
  • Praten
  • Lezen les 23 
  • Grammatica
    --> dit/dat/deze/die

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vorm je de superlatieven in het Nederlands?
A
met '-st' of 'het meest'
B
met '-er'
C
met 'het meeste'
D
met '-ste'

Slide 3 - Quizvraag

Hoe gebruik je superlatieven in een zin?
A
Hij is snel.
B
Hij loopt snel.
C
Hij is sneller.
D
Hij is het snelst.

Slide 4 - Quizvraag

Welke antwoorden zijn juist?
A
weinig - veel - meer
B
weinig - minder - het meest
C
veel - meer - het meest
D
weinig - minder - het minst

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer gebruik je 'te'?
A
Als iets gewoon slecht is.
B
Als iets 'extra' is.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen 'heel erg' en 'erg'?
A
'Heel erg' versterkt de betekenis van 'erg'.
B
Er is geen verschil tussen beide.

Slide 7 - Quizvraag

Hoe was het huiswerk?
Moeilijk! Ik begrijp het niet.
Een beetje moeilijk. Ik heb een vraag.
Het was oke.
Makkelijk. Ik begrijp alles.
Te makkelijk. Mijn huiswerk moet moeilijker zijn.

Slide 8 - Poll

Welk patroon zie je?
  1. Ik ben naar de bibliotheek gegaan.
  2. Ik heb het centrum bezocht.
  3. We hebben over vroeger gepraat.
  4. Jullie zijn al een jaar getrouwd.
  5. Zij heeft les gegeven.
  6. De les is begonnen.
  7. Wij zijn op vakantie gegaan naar Frankrijk.
  8. We hebben door het bos gewandeld. 

Slide 9 - Tekstslide

Hebben

Werkwoorden voor activiteiten krijgen 'hebben'

Ik heb de was gedaan.
Mijn hond heeft heel de dag geslapen.
Ik heb koffie gezet.
Hij heeft het eten gekookt.
Zijn

Werkwoorden waarbij je een beweging van A naar B vertelt, krijgen het woord 'zijn'.
If you, or something, changes their state of being, it will also get 'zijn'.

Ik ben vandaag ziek.
Wij zijn in 2024 getrouwd.
Jullie zijn op vakantie geweest.
Ik ben thuis gebleven.

Slide 10 - Tekstslide

Wat heb je vandaag gedaan?

Slide 11 - Open vraag

Vertel iets over je partner. Wat heeft hij/zij deze week gedaan of waar is hij/zij naartoe gegaan?

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Die
Dat
DE
HET
Deze
Dit

Slide 15 - Tekstslide