les 1 26 maart Hoofdstuk 3 Argumentatie blz. 80

les 1 26 maart Hoofdstuk 3 Argumentatie blz. 80
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

les 1 26 maart Hoofdstuk 3 Argumentatie blz. 80

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom g3a! start met lezen
Planning
Startopdracht blz. 80 
nakijken
Lesdoel
Instructie H3 blz. 81
+ oefeningen (laptop)
Zelfstandig werken
Afsluiting

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom v3a! start met lezen          

Planning
Startopdracht blz. 80 nakijken
Lesdoel
Instructie H3 blz. 81
+ oefeningen (laptop)
Zelfstandig werken
Afsluiting
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
  • Ik herken standpunten en argumenten.
  • Ik kan onderscheid maken tussen feitelijke en niet-feitelijke argumenten.
  • Ik kan de argumentatiestructuur benoemen. 
  • Ik kan een argumentatie weergeven in een blokjesschema (argumentatieschema).

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

startopdracht (blz. 80)
1 1c-2d-3a-4e-5b
2 dineren in het donker
3 Blind eten is een ijzersterk concept.
4 2, 3 en 4 (d, a en e)
5 Dineren in het donker is een ijzersterk concept voor zowel de gasten die nieuwe ervaringen opdoen als de visueel beperkte medewerkers die in de restaurants aan de slag kunnen.
6 argumentatiestructuur

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nederlands
Hoofdstuk 3 blz. 81
Argumenteren

3e klas

Slide 6 - Tekstslide

Argumenten zijn overal. Van je leraar overtuigen dat je echt wel een beter cijfer hebt verdiend tot je toekomstige werkgever duidelijk maken dat jij de perfecte kandidaat voor het baantje bent. 
Door argumentatie te begrijpen leer je beter je mening vormen en hoe je die kunt onderbouwen.
e leert kritisch lezen en luisteren: niet alles wat je leest of hoort is waar, soms is het alleen een mening van de schrijver.
 

- Argumenteren -

> Standpunt (dat wat jij vindt, jouw mening)





> Argument (waarom jij iets vindt)
 

Slide 7 - Tekstslide

Lees je van standpunt naar argument, dan kun je daar signaalwoorden als WANT en OMDAT tussen zetten (of ze staan er al).

Lees je van argument naar standpunt, dan kun je daar DUS en DAAROM tussen zetten (of ze staan er al). 
onderscheiden
Soms is het  lastig om het standpunt en het argument van elkaar te onderscheiden in een tekst.

Want/omdat  en dus/daarom
zijn handige hulpmiddelen om het verschil te zien.
/omdat
/daarom

Slide 8 - Tekstslide

Lees je van standpunt naar argument, dan kun je daar signaalwoorden als WANT en OMDAT tussen zetten (of ze staan er al).

Lees je van argument naar standpunt, dan kun je daar DUS en DAAROM tussen zetten (of ze staan er al). 
- Argumenteren - 
 signaalwoorden in de tekst

> Standpunt (dat wat jij vindt, jouw mening)
ik vind, dus, volgens mij, kortom, ik denk dat, 
mijn mening hierover is, daarom, 
onze conclusie is, etc.
> Argument (waarom jij iets vindt)
want, omdat, immers, dat blijkt uit, namelijk, 
de reden hiervoor is, etc.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het was geen leuk festival, want een flesje water kostte wel vijf euro.

Het was geen leuk festival is een:
A
Standpunt
B
Argument

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De besmettingsgraad is nog steeds hoog, dus het coronavaccin moet verplicht worden.

De besmettingsgraad is nog steeds hoog is een:
A
Standpunt
B
Argument

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aangezien hij zijn fiets heeft schoongemaakt, wil hij die nu niet vuilmaken.

Aangezien hij zijn fiets heeft schoongemaakt is een:
A
standpunt
B
argument

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2 soorten argumenten

:argumentatiestructuur                            


 
argumenten
standpunt
feitelijke 
(objectieve)
waarderende 
(subjectieve)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumentatie f/w voorbeeld
Ik ga liever naar de carnavalsoptocht in Breda dan in Oosterhout,
feitelijke 
(objectieve)
waarderende 
(subjectieve)
want de optocht in Breda duurt minimaal een uur langer. 
want de optocht in Breda is veel mooier. 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

waarderende (objectieve/niet-feitelijke) argumenten

Dit zijn uitspraken waarover je van mening kunt verschillen, voorbeelden van dergelijke argumenten zijn: 
  • normen en waarden
  • vermoedens
  • geloof of overtuiging
Je kunt deze uitspraken dus niet controleren.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feitelijk of waarderend argument?
Je moet je warm kleden als je de deur uitgaat, want de temperatuur komt vandaag niet boven nul.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met een korting van 50 procent op groente en fruit gaan mensen aanzienlijk gezonder eten.

Is dit een feitelijk of niet feitelijk argument?
A
feitelijk argument
B
niet-feitelijk argument

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Argumentatiestructuren (blz.81)
  • Enkelvoudige argumentatie                  
  • Nevenschikkende argumentatie 
  • Onderschikkende argumentatie
  • Onder- en nevenschikkende argumentatie (combi

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudig
Standpunt
Argument

Slide 19 - Tekstslide

Eén argument
Nevenschikkend
Standpunt
Argument
Argument
Argument
en
en
want

Slide 20 - Tekstslide

Meerdere, gelijkwaardige argumenten

Je lees voor de pijlen "want" en er tussen kan je "en" lezen. 
en
want
Nevenschikkend

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderschikkend
Standpunt
Argument
Ondersteunend argument

Slide 22 - Tekstslide

Argument voor een argument 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onder- en nevenschikkend
Standpunt
Argument
Argument
Argument
en
en
want
Ondersteunend argument

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

en
want
Onder- en nevenschikkend (combi)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumentatiestructuur tekenen

standpunt
argumenten
a
s
a
a
a
a

Slide 26 - Tekstslide

Teken bij de volgende teksten de 
argumentatiestructuur. 

Bovenaan S, het standpunt, 
daaronder hang je de A, de argumenten.
Ondersteundende argumenten hang je daar weer onder.
Teken het argumentatieschema bij de volgende zin.:

Marie is een goede leerling. Ze haalt goede cijfers, is altijd op tijd en erg gemotiveerd.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je deze argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Teken het argumentatieschema bij de volgende zin.:

Ik wil haar vragen om bij ons in het tennisteam te komen spelen, omdat ze een erg leuke vrouw is. Ze heeft humor, ik moet altijd om haar lachen, en ze kan goed tennissen.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je deze argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie
D
Onderschikkende en nevenschikkende

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesboek blz. 81 
Lees de theorie en je aantekeningen goed door.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk blz. 82/83 (bijzondere volgorde!)
  • Maak eerst opdracht 2
    => werk met potlood!

  • Maak opdracht 1

  • Maak opdracht 3
timer
10:00

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting

Huiswerk 27 maart: 
opdracht 2, 1 en 3 blz. 82/83

! 27 maart inleveren PO fotogedicht 


Volgende les 27 maart:
Herhaling en oefening 
H 3 Argumentatie





Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies