Fictie klas 3 - Tot en met beeldspraak

Fictie
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Na vandaag weet je (weer):

- Het verschil tussen hoofdpersonen en bijfiguren.
- Drie verschillende vertelperspectieven.
- Nog een keer wat (en welke) genres (er) zijn.
- Het huiswerk voor morgen.

 

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al?
  •  Fictie: verhalen die verzonnen zijn (om je te amuseren)

  • Non-Fictie: informatieve teksten (om je te informeren)

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdpersonen
  • De belangrijkste persoon of personen uit een verhaal.
  • Van deze persoon kom je veel te weten, je leert hem heel goed kennen in het verhaal.
  • Het grootste deel van het verhaal beleef je vanuit deze persoon.
  • De hoofdpersoon heeft in het verhaal een duidelijk probleem dat opgelost moet worden.

Slide 4 - Tekstslide

Bijfiguren

  • Bijfiguren zijn minder belangrijk dan de hoofdpersoon.
  • Over bijfiguren kom je minder te weten.
  • Bijfiguren leer je minder goed kennen dan een hoofpersoon.

Slide 5 - Tekstslide

Het vertelperspectief:
Ik-vertelperspectief:
De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm. Je zit als lezer als het ware ‘in het hoofd’ van deze ik-persoon.

Hij-/zij-vertelperspectief:

De gebeurtenissen worden in hij- of zij-vorm verteld. Je beleeft de gebeurtenissen door de ogen van de hij- of zij-figuur, doordat je van hem of haar de ‘binnenwereld’ leert kennen en doordat deze persoon aanwezig is in alle scènes van het verhaal. 

Alwetende verteller:
De alwetende verteller speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen. Hij geeft soms ook commentaar op het verhaal.

Slide 6 - Tekstslide

Genre: een verhaalsoort
Er zijn verschillende verhaalsoorten / genres:  je weet bij welk genre een boek hoort door te kijken naar het belangrijkste onderwerp van het boek

Bijvoorbeeld: avonturenverhaal / oorlogsverhaal / liefdesverhaal / probleemverhaal / grappig verhaal / meidenverhaal / historisch verhaal  of een sprookje

Slide 7 - Tekstslide

opbouw van een verhaal

Slide 8 - Tekstslide

Opbouw van een verhaal: voorbeeld Assepoester

Slide 9 - Tekstslide

Beeldspraak in verhalen
We gebruiken beeldspraak om 'beeldend' te kunnen spreken. Je helpt iemand met het kunnen voorstellen van jouw verhaal of uitleg.

Het voorkomt ook herhalend (saai) taalgebruik en kan een verhaal pakkender en origineler maken.

Voorbeeld:
"...., maar toen ging die dood."
of
"...., en met die laatste goede daad blies hij zijn laatste adem uit."

Slide 10 - Tekstslide

Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik)
"Ik ga dood van de honger." Dit is bijvoorbeeld een hyperbool (overdrijving)

"Jouw kamer is een zwijnenstal!" Dit is een metafoor: een ander woord gebruiken voor wat je bedoelt.

"Ik voel me zo mak als een lammetje." Dit is een vergelijking met 'als'. Je vergelijkt 'ik' met een lammetje.

Slide 11 - Tekstslide

Lees de tekst: Oog om oog blz. 9
Zaken om op te letten:

Zie jij al vormen van beeldspraak?

Is dit een realistisch verhaal of niet?

Slide 12 - Tekstslide