In de vroege middeleeuwen was het voor de machthebbers van groot belang 
om een aantal trouwe volgelingen om zich heen te verzamelen. Omgekeerd 
hadden die volgelingen belang bij de bescherming van een machtig heer. Om 
dit vast te leggen werd een verdrag gesloten tussen een heer en de 
zogenaamde vazallen (knechten). De heer bood de vazal bescherming aan en 
als tegenprestatie bood de vazal aan de heer zijn diensten aan. Aanvankelijk 
bestond die tegenprestatie uit militaire diensten. Omdat de vazallen niet 
allemaal door de vorst konden worden onderhouden, gaf men hun een stuk
land in leen (feodum), zodat zij zelf hun uitrusting en levensonderhoud konden 
bekostigen. Zo ontstond het leenstelsel, dat gecombineerd werd met de 
vazalliteit. Dit geheel duiden we aan met de term feodaliteit.