BS5.2 Organismen

1 / 21
volgende
Slide 1: Video
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Beschrijft de tekst een ecosysteem of een levensgemeenschap? Leg je antwoord uit.
T2, 2p

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 6b + c en 7
Waarom is de brulkikker een probleem?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ga nu 5.2 lezen, blz. 92-96. Je hebt 10 minuten de tijd. Ben je klaar? Klik dan op ja.
timer
10:00
ja
nee

Slide 5 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

thuispracticum: OPDRACHT 2
(inleveren voor vrijdag 28 mei, via ELO)
Welke organisatieniveaus  en welke soorten komen hier eigenlijk voor? 

Maak 2 dia’s met de volgende informatie:
• Benoem de verschillende organisatieniveaus in jouw ecosysteem.
• Benoem alle organismen die voorkomen in jouw ecosysteem
• Tel ten minste 5 verschillende organismen (bv. 2 eiken, 28 cm2 levermos, 3 rupsen van de atalanta, 20 brandnetels, 1 berenklauw, …).

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BODEM
- grootte van de bodemdeeltjes
- vochtgehalte
- zuurstofgehalte
- gehalte aan humus
- pH (zuurgraad)
- grondwaterstand
- mineralen


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bodemdeeltjes

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Humus
Door activiteiten van bacterien en schimmels ontstaan uit humus mineralen voor planten.

Op de humus kunnen planten zich makkelijk hechten, want de structuur van de bodem verbeterd. 

Hoe meer humus, hoe beter voor de planten.
In klei kunnen de wortels makkelijker doordringen, in zand houdt de bodem beter water vast.


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Water alleen is geen abiotische factor!
Eigenschappen van het water wel zoals:
  • Luchtvochtigheid
  • Zoutgehalte
  • Opgeloste stoffen
  • Variatie in hoeveelheid water


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Water - landplanten
Bladeren bedekt met een cuticula (waslaagje). De cuticula biedt bescherming en voorkomt onnodige verdamping uit cellen die liggen aan de oppervlakte.

Aan de onderzijde zitten huidmondjes. Deze kunnen open en dicht om CO2 op te nemen of om water af te geven of juist vast te houden.

Planten in een vochtig milieu hebben een dunne cuticula, veel huidmondjes, klein wortelstelsel.

Planten in een droog milieu hebben een dikke cuticula, weinig huidmondjes en een groot, ontwikkeld worstelstelsel wat diep de grond in gaat.
huidmondje

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanpassingen aan een droog milieu.

Dus de abiotische factor water.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Water en planten
Landplanten:
- hebben een waslaagje (cuticula) en huidmondjes
vochtig klimaat= veel huidmondjes en dunne cuticula
Droog klimaat= weinig huidmondjes en dikke cuticula
Waterplanten:
- klein of geen wortelstelsel
- zout waterplanten zelfde bouw als planten in droog klimaat

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WATER
Planten:
- dikte cuticula
- hoeveelheid huidmondjes
- grootte wortelstelsel

Dieren:
- zuurstofgehalte
- zoutgehalte

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(a)biotische factoren
(a)biotische factoren zijn van invloed op organismen (denk aan natuurlijke selectie!).



Soorten hebben tolerantiegebied en uiteindelijk een tolerantiegrens

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tolerantiegrenzen
Tolerantie = vermogen van een organisme om schommelingen in een abiotische factor te verdragen. 
Tolerantiegrens = de uiterste waarde waarbij individuen van een soort kunnen overleven.

Als de tolerantiegrenzen voor temperatuur van een soort 0 en 30 graden zijn, dan moet hij leven in een gebied waar de temperatuursschommeling niet buiten deze tolerantiegrenzen komen. In een gebied met temperatuursschommelingen tussen de -5 en 25 graden, komt de temperatuur soms onder de tolerantiegrens van 0 graden, waarbij de soort niet zal overleven. Deze soort kan daardoor niet in dit gebied leven.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tolerantie + beperkende factor
  • Tolerantiegrenzen - tolerantiegebied
  • soort heeft voor een abiotische factor zijn kenmerkende tolerantiegebied.
  • bepalen het verspreidingsgebied (= gebied waar soort voorkomt)
  • per abiotische factor optimumkromme met:
    Minimum / optimum / maximum - waarde  
  • Beperkende factor= de abiotische factor die het verst van de optimumwaarde ligt

Slide 17 - Tekstslide

samenvattend 


Tolerantie

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tolerantiegebied
  • definitie tolerantiegebied kennen

  • het verband tussen de uiterste waarden van tolerantie en het overleven van een soort kunnen toelichten

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een abiotische factor die de tolerantiegrens overschrijdt en er dus voor zorgt dat een soort daar niet kan leven heet....
A
Een stressfactor
B
Optimumkromme
C
De beperkende factor
D
Milieufactor

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op de x-as van deze grafiek wordt de vochtigheid van de grond weergeven. Op de y-as zie je de overlevingskansen van de verschillende plantensoorten a, b, c en d.
Welke van de uitspraken is *niet* waar?
Op de volgende dia zie je het plaatje groot.
A
Binnen de tolerantiegrenzen van c komen soort d en b ook voor.
B
Soort b heeft een grotere tolerantiegrens en is daarom beter bestand tegen schommelingen.
C
Soort a en c komen niet naast elkaar voor in een gebied.
D
Bij de optimumwaarde van a kunnen soorten b, c en d niet overleven.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies