HH H4 Produceren klas 2
1 / 18
Lesduur is: 5 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke stelling is onjuist?
A
Consumeren is het kopen van producten.
B
Produceren is het maken van producten
C
Produceren is het voorzien in behoeften
D
Consumeren is dingen doen waar je behoefte aan hebt.
Slide 2 - Quizvraag
Maak de Bedrijfskolom.
Chocoladefabriek
Supermarkt
Importeur
Cacaoplantage
Groothandel
Slide 3 - Sleepvraag
De verkoopprijs van een broek is 120 euro. De eerste 3 bedrijven in de bedrijfskolom van deze broek hebben in totaal 80 euro toegevoegd. De laatste, de winkel voegt 30 euro toe. Wat is de toegevoegde waarde van het 4e bedrijf ?
A
10 euro
B
110 euro
C
90 euro
D
150 euro
Slide 4 - Quizvraag
Wat is toegevoegde waarde?
A
De waarde die een klant toevoegt aan een product
B
De waarde die een bedrijf toevoegt aan een product
C
Alleen bedrijven die een product verkopen
D
Alleen bedrijven die een product uit de natuur halen
Slide 5 - Quizvraag
Voor de productie van 200 potjes jam hebben Anita en Jan voor 600 euro aardbeien nodig. Ze verwerken 50 kg suiker van
€2,00 per kg. Jampotjes kopen ze in voor € 1 per stuk. De etiketten kosten bij elkaar € 100,-
Wat zijn de productiekosten per potje jam?
€2,00 per kg. Jampotjes kopen ze in voor € 1 per stuk. De etiketten kosten bij elkaar € 100,-
Wat zijn de productiekosten per potje jam?
A
€2,-
B
€3,-
C
€4,-
D
€5,-
Slide 6 - Quizvraag
Welke sector is geen productiesector?
A
Agrarische sector
B
Industriële sector
C
Diensten sector
D
Onderwijs sector
Slide 7 - Quizvraag
Een akkerbouwer die aardappelen verbouwt valt onder de...
A
Agrarische sector
B
Industriële sector
C
Diensten sector
D
Onderwijs sector
Slide 8 - Quizvraag
Een scholengemeenschap valt onder de....
A
Agrarische sector
B
Industriële sector
C
Diensten sector
D
Onderwijs sector
Slide 9 - Quizvraag
Sleep de foto's naar de juiste productiefactoren.
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Slide 10 - Sleepvraag
Wie zijn concurrenten?
A
Apple en Samsung
B
Heineken en Lays
C
Playstation en Albert Heijn
D
Etos en Intertoys
Slide 11 - Quizvraag
Automatiseren
A
Machines nemen het zware werk van
mensen over
B
De kosten die je hebt voor het
maken van één product
C
De kosten die je hebt in je bedrijf.
Bijvoorbeeld voor huur, lonen en reclame.
D
Computers en computerprogramma’s
sturen de machines aan.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is mechaniseren?
A
Machines nemen het zware werk van
mensen over
B
Computers en computerprogramma’s
sturen de machines aan.
C
– De maximale hoeveelheid die
een bedrijf kan produceren
D
Positieve gevolgen
van productie waar anderen voordeel van hebben.
Slide 13 - Quizvraag
Laptop aangeschaft voor €600,-.
Deze wordt in 4 jaar afgeschreven
(4 gebruiksjaren).
Wat is de afschrijving per jaar?
Deze wordt in 4 jaar afgeschreven
(4 gebruiksjaren).
Wat is de afschrijving per jaar?
A
€50,-
B
€150,-
C
€300,-
D
€600,-
Slide 14 - Quizvraag
Kosten: inkoop fruit + kraam + loon + energie = €1300,-
Opbrengsten: het geld wat de klanten betaald hebben voor het fruit = €2400,-
Wat is de winst van deze ondernemer?
Opbrengsten: het geld wat de klanten betaald hebben voor het fruit = €2400,-
Wat is de winst van deze ondernemer?
A
€800,-
B
€1100,-
C
€1300,-
D
€2400,-
Slide 15 - Quizvraag
Wat wist je nog van het vorige hoofdstuk?
😒🙁😐🙂😃
Slide 16 - Poll
Hoe rekent een winkelier de verkoopprijs van een product uit?
Slide 17 - Open vraag
Wat is het verschil tussen de omzet en de afzet?
