4GM H.O. Hoofdstuk 3 oefeningen

4GM H.O. Hoofdstuk 3 oefeningen
4GM maandag 15 januari
1 / 31
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4GM H.O. Hoofdstuk 3 oefeningen
4GM maandag 15 januari

Slide 1 - Slide

Oorzaken beurskrach
Gevolgen beurskrach
Massale werkeloosheid
overproductie in de landbouw
boeren lenen veel geld
Importbelastingen stijgen
consumenten lenen teveel geld
wereldhandel wordt minder

Slide 2 - Drag question

1919
1923
1924
1929
1933
Beurskrach
Hyperinflatie
Dawesplan
Verdrag van Versailles
Hitler is dictator

Slide 3 - Drag question

Persoonsverheerlijking
Totalitaire staat
Strafkampen
Showprocessen
Censuur
Zuiveringen

Slide 4 - Drag question

Tekst
machtigingswet
totalitair regime
dolkstootlegende
Volksgemeinschaft
rechtstaat
beurskrach

Slide 5 - Drag question

Kies de kenmerken van het fascisme
FASCISME
Democratie
Een sterke en machtige leider
Het toepassen van geweld
Gelijkheid
Persvrijheid
Censuur
Totalitair

Slide 6 - Drag question

Examenvraag 17: Dawesplan
De NSDAP was tegen het Dawesplan.
--> Geef een reden waarom de NSDAP tegen het Dawesplan was

Slide 7 - Slide

1
2
3
4
5

Slide 8 - Drag question

Soorten Examenvragen
1. open vragen: beargumenteren
2. Bron vragen
3. Multiple choice
4. Historische volgorde

Slide 9 - Slide

Eexamentaal
In vragen worden verschillende woorden gebruikt. Die woorden wat voor soort antwoord er wordt verwacht.
verklaren: leg uit hoe dat komt/ is ontstaan (oorzaken-gevolg)
beschrijven: benoem wat je ziet/ leest/ herkent/ hebt geleerd 
beargumenteren: Leg uit

Let op het aantal argumenten dat wordt gevraagd. Als er drie redenen worden gevraagd en je schrijft er vier op. Mogen alleen de eerste drie worden nagekeken. Ook al is de eerste fout en de vierde juist. 

Slide 10 - Slide

1. beargumenteren

We gaan 'BAKKEN'. Zo noemen we het stappenplan met drie stappen B, A en C.

Het zijn drie stappen die je helpen het goede antwoord op papier te zetten.

Slide 11 - Slide

B-A-C
B = Basis
Waar gaat de vraag over? Wat willen ze weten
onderstreep wat je herkent/ hebt geleerd. Begrip (of omschrijving daarvan), jaartal, persoon.
A = Associeren
Schrijf op papier wat je hebt geleerd over dit begrip/ jaartal of persoon. Dit is de essentie van jouw antwoord. Begin je antwoord met het herhalen van de kern van de vraag.
C = Conclusie / Check
Lees de vraag nog eens goed door en check of het antwoord reeds op paier staat. Schrijf als conclusie in een enkele zin het antwoord op de vraag. Dus ... Check of je antwoord voldoet; juiste aantal argumenten/ invalshoek/ etc.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

1.
B= onderstreep wat je herkent
2.
A = wat hebje hierover geleerd?
3. 
C = Check vraag en antwoord

1848 grondwetswijziging
Liberaal Thorbecke schrijft:
Ministeriele verantwoordelijkheid en Koning is onschendbaar
Klassieke grondrechten
Censuskiesrecht
democratie
essentie is dat steeds meer mensen inspraak krijgen in het bestuur van Nederland;
1848 censuskierecht
1887 Caoutchouc-artikel
1917 algemeen mannenkiesrecht/ passief vrouwen kiesrecht
1919 algemeen vrouwen kiesrecht


ALs je het begrip democratie hebt gekoppeld aan de inhoud van grondwetswijziging van 1848 is er 1 ding dat bij allebei wordt benoemd;

voorbeeld van een goed antwoord is...
censuskiesrecht > omdat burgers inspraak kregen
caoutchouc artikel > omdat meer mensen invloed kregen
etc

Slide 14 - Slide

Nu JIJ!

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Welke kernbegrippen/jaartallen zou je in deze vraag onderstrepen?

Slide 17 - Open question

Geef van één begrip de omschrijving.
bijv.: koude oorlog =

Slide 18 - Open question

Wat is het definitieve antwoord op de vraag?

Slide 19 - Open question

Soorten examenvragen
1. open vragen: beargumenteren
2. Bron vragen
3. Multiple choice
4. Historische volgorde

Slide 20 - Slide

2. bronvragen
B = basis
Kijk naar de info bij de bron.  > onderstreep de jaartallen, begrippen, personen die je hebt geleerd. LET op!! doe dit bij de bron en in de vraag
A = antwoord
benoem wat je hebt geleerd van deze kernbegrippen en zoek naar de overeenkomst tussen de kernbegrippen van de bron en die van de vraag.
C= check
Lees de vraag nog eens goed door en check of het antwoord reeds op paier staat. Schrijf als conclusie in een enkele zin het antwoord op de vraag. Dus ... Check of je antwoord voldoet; juiste aantal argumenten/ invalshoek/ etc.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Welke kernbegrippen zou je in de vraag en bij de bron onderstrepen?

Slide 23 - Open question

Omschrijf één begrip uit de vraag.

Slide 24 - Open question

Wat is het definitieve antwoord op de vraag?

Slide 25 - Open question

4. Historische volgorde
B = Basis
Bepaal per bron of per beschrijving wanneer het was. Noteer dat achter de beschrijving of bron.
A = Antwoord
Schrijf op je blaadje de antwoordvolgorde
C= Check
streep de antwoorden op je examen weg om te controleren

Slide 26 - Slide

soorten examenvragen
1. open vragen: beargumenteren
2. bron vragen
3. Multiple choice
4. Historische volgorde

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Welke data horen bij de nummers 1 t/m 5

Slide 29 - Open question

Wat is nu de juiste volgorde?

Slide 30 - Open question

Examenvraag oefenen
- In tweetallen
- arceer de begrippen en jaartallen
- noteer wat je er al van af weet
- Beantwoord de vraag

Slide 31 - Slide