Waar + voorzetsel (waarmee, waarover, waarvoor, waarvan etc)
Als je verwijst naar dieren en dingen.
De kwestie waarover de docent met de leerlingen heeft gesproken, ligt nogal gevoelig.
Voorzetsel + wie (met wie, over wie etc)
Als je verwijst naar mensen.
De vrienden met wie ik tennis, zijn helaas geblesseerd
Mia is het meisje met wie ik naar de film ga.