all past tenses

• Engels
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 3

all past tenses

wanneer

in het verleden gebeurd en afgelopen

Hoe

werkwoord in de verleden tijd zetten 

regelmatig ww = +ed

onregelmatig ww = eigen vorm! (2e rijtje)

I walked to school yesterday.

Peter ate an apple for breakfast.

past simple

wanneer

iets was in het verleden een tijdje aan de gang. 

Hoe

was/were + ww-ing

I was reading a book when I heard a knock on the door.

Peter was eating  an apple when he saw a worm!

past continuous

wanneer

iets gebeurde in het verleden, vóórdat iets anders gebeurde.

Hoe

had + voltooid deelwoord               Volt deelw = ww + ed

                                                                                    = onr ww 3e rijtje

Luckily I had bought  I house before prices went up!

The test had already started  when we arrived at school.

past perfect

Staat onderstaande zin in de past simple, de past continuous of de past perfect?

"Last night the neighbours had a party."

1. past simple
2. past continous
3. past perfect

Staat onderstaande zin in de past simple, de past continuous of de past perfect?

"The sun was shining every day during our holiday."

1. past simple
2. past continous
3. past perfect

Staat onderstaande zin in de past simple, de past continuous of de past perfect?

"He had studied very hard before he did the test."

1. past simple
2. past continous
3. past perfect

Staat onderstaande zin in de past simple, de past continuous of de past perfect?

"My mother was making dinner when we arrived."

1. past simple
2. past continous
3. past perfect

Staat onderstaande zin in de past simple, de past continuous of de past perfect?

"She had gone to the concert without me."

1. past simple
2. past continous
3. past perfect

Staat onderstaande zin in de past simple, de past continuous of de past perfect?

"I really wanted to go the the concert."

1. past simple
2. past continous
3. past perfect

Nog een paar vragen , hang in there! 

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Let goed op of je de past simple, past continuous of past perfect moet gebruiken!

"It _____ (rain) all day yesterday."

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Let goed op of je de past simple, past continuous of past perfect moet gebruiken!

"I ____ (watch) TV all night."

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Let goed op of je de past simple, past continuous of past perfect moet gebruiken!

"I _____ (read) a book when my parents came home."

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Let goed op of je de past simple, past continuous of past perfect moet gebruiken!

"They _____ (play) football in the field when it started to rain."

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Let goed op of je de past simple, past continuous of past perfect moet gebruiken!

"Anna ____ (cut) the grass when she noticed a snake!"

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Let goed op of je de past simple, past continuous of past perfect moet gebruiken!

"She _____ (check) the grass before cutting it."

Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm. Let goed op of je de past simple, past continuous of past perfect moet gebruiken!

"I ____(meet) him before the party, but we never really spoke to each other."

The end!