Bezittelijk voornaamwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Bezittelijk voornaamwoord

Karel kijkt televisie. ..... kijkt televisie.

1. Hij
2. Zij
3. Jullie

Sara en ik lopen buiten. ..... lopen buiten.

1. Jullie
2. Wij
3. Zij

Persoonlijke voornaamwoorden

Ik, jij, u, hij, zij, jullie, wij

Bezittelijk voornaamwoord

Een bezittelijk voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord. 

Dit is mijn tas.
Dit is jouw tas.

Ik = mijn                                                 Ik houd van mijn werk. 
Jij = jouw
U = uw
Zij = haar
Hij = zijn                                                  Hij rijdt in zijn nieuwe auto.
Wij = ons/onze 
Jullie = Jullie
Zij - hun                                                Zij houden van hun kinderen.

Ons/onze

Het- woord = ons
De-woord = onze

Het huis = ons huis    Hoe vind je ons huis?
De auto = onze auto   Onze auto rijdt goed. 

Ik heb een boek. Dat is ..... boek.

1. jouw
2. zijn
3. mijn

Hij heeft een fiets. Dat is ..... fiets.

1. zijn
2. haar
3. onze

Wij hebben een auto. Dat is .... auto.

1. ons
2. onze
3. mijn
4. jouw

Sara heeft ...... tas verloren.

1. haar
2. zijn
3. jullie

Voorzetsels

Op, naast, van, achter, met

Is dat boek van jou?

Die pen is van mij.

Dit is ...... boek.

1. mij
2. mijn

Het boek is van....

1. mij
2. mijn