4 Trappen van vergelijking en als/dan

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g, t, mavo
• Leerjaar 4

GIDS NEDERLANDS

INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

DOEL

- je weet wanneer je als/dan moet gebruiken bij de trappen van vergelijking

trappen van vergelijking en 

als en dan

TRAPPEN VAN VERGELIJKING

slim - slimmer - slimst

1. Ik ben slim.
2. Jij bent slimmer.
3. En hij is het slimst.

groot - groter - grootst

1. Jij bent groot.
2. Ik ben groter.
3. Hij is het grootst.

En nu jij ...

De boom is dik.

Die boom is ... ? ...

En deze boom is het dikst.

De boom is dik.
Die boom is ... ? ...
En deze boom is het dikst.

En nu jij ...

Pim is sterk.
Mijn vader is sterker.
En hij is het ... ? ...

Pim is sterk.
Mijn vader is sterker.
En hij is het ... ? ...

En nu jij ...

De toren van Pisa is hoog.

De Eiffeltoren is ... ? ...

De Burg Khalifa is het hoogst.

De toren van Pisa is hoog.
De Eiffeltoren is ... ? ...
De Burg Khalifa is het hoogst.

Uitzondering

Bij enkele woorden zijn

de trappen van vergelijking iets anders.

Kim heeft een oude rolstoel,

maar die rijdt nog goed.

De rolstoel van Yu Feng is nieuw,
die rijdt ...

1. graag
2. minder
3. beter
4. liever

Rian heeft een dure rolstoel,
die rijdt het ...

1. best
2. minst
3. beter
4. graag

Limonade is niet duur,
het kost ...

Doe oortjes in

en bekijk de volgende filmpjes!

OEFENING

In de volgende slides staan woorden.

 

Schrijf van ieder woord de vergelijkende trap op:

stellende trap - vergrotende trap - overtreffende trap

Fouten maken mag, verbeter deze wel!

aardig

saai

broos

duf

hoorbaar

raar

fantastisch

enthousiast

praktisch

vast

woest

goed

(let op: dit is een bijzonder geval)

veel

(let op: dit is een bijzonder geval)

weinig

(let op: dit is een bijzonder geval)

Lees de twee zinnen goed

1. Jij vindt hem beter dan mij.

2. Jij vindt hem beter dan ik.

Beide zinnen zijn goed.

Leg in de volgende slide uit wat het verschil is in betekenis tussen beide zinnen.

1. Jij vindt hem beter dan mij.

2. Jij vindt hem beter dan ik.

Lees de twee zinnen goed

1. Ik vind dat Kees Chantal meer aandacht geeft dan ik.

2. Ik vind dat Kees Chantal meer aandacht geeft dan mij.

Beide zinnen zijn goed.

Leg in de volgende slide uit wat het verschil is in betekenis tussen beide zinnen.

1. Ik vind dat Kees Chantal meer aandacht geeft dan ik.

2. Ik vind dat Kees Chantal meer aandacht geeft dan mij.

OEFENING

In de volgende slides staan zinnen.

 

Noteer de vergrotende of overtreffende trap van

het bijvoeglijk naamwoord.

Fouten maken mag,

verbeter deze wel!

Op school is Arthur veel (stil) dan thuis.

Welke cabaretier vind jij het (komisch)?

Zoey is veel (stoer) dan haar tweelingzus Kelly.

De toestand in het vluchtelingenkamp werd steeds (uitzichtloos).

Dat zwarte jurkje lijkt mij het (gepast) voor een begrafenis.

Joël kan het (hoog) springen van ons allemaal.

Een altsax klinkt hoger ___ een tenorsax.

1. als
2. dan

Ik vind paprikachips even lekker ___ naturelchips.

1. als
2. dan

Vandaag speelde PSV minstens zo goed ___ gisteren.

1. als
2. dan

In deze sportschool zijn senioren net zo welkom ___ jongeren.

1. als
2. dan

Tweedehandswinkel floreren nu meer ___ tien jaar geleden.

1. als
2. dan

De nieuwe secretaresse werkt bijna net zo secuur ___ de vorige.

1. als
2. dan

Het is op de Canarische Eilanden heel wat warmer ___ hier.

1. als
2. dan

Sedoc vindt honden heel wat leuker ___ katten.

1. als
2. dan

Jindy is veel ijveriger dan ___ ben.

1. ik
2. mij

Waarom zijn wij later vrij dan ___ zijn?

1. hun
2. zij

Ik denk dat jij sneller kan lopen dan ___ kan.

1. hem
2. hij

Danny krijgt net zo veel zakgeld als ___ krijg.

1. ik
2. mij

Marcel finishte net iets eerder dan ___.

1. ik
2. mij

Svens tweelingzus is tien minuten ouder dan ___.

1. hem
2. hij

De buren hebben net zo'n auto gekocht als ___.

1. ons
2. wij

Meestal zijn Petroesjka en Eric het eerst op school, maar vandaag waren wij er eerder dan ___.

1. hun
2. zij

Volgens Leunora kan Kyra beter tekenen dan ___.

1. haar
2. zij

Fred denkt dat ik net zo veel van voetbal houd als ___.

1. hem
2. hij

Wouter speelt nog vaker computergames dan ____.

1. jij
2. jou

Zara had even veel punten gemaakt bij basketbal als ____.

1. ik
2. mij

Mary is goed in wiskunde, maar Richenda is nog beter ____.

1. als haar
2. als zij
3. dan haar
4. dan zij

Volgens mij krijg jij veel meer aandacht van Jonas ____.

1. als ik
2. als mij
3. dan ik
4. dan mij

Onze trainer denkt dat het andere team even veel kans maakt op de beker ____.

1. als ons
2. als wij
3. dan ons
4. dan wij

Gaan jullie dit jaar weer naar dezelfde camping ____.

1. als hun
2. als zij
3. dan hen
4. dan zij

Mijn ouders voeden mijn broer precies hetzelfde op ____.

1. als ik
2. als mij
3. dan ik
4. dan mij

Tjen zit liever naast Sarah dan naast Lotte, want hij vindt haar aardiger ____.

1. als haar
2. als zij
3. dan haar
4. dan zij

Jelles zus heeft precies zulke blauwe ogen ____.

1. als hem
2. als hij
3. dan hem
4. dan hij

DOEL

- je weet wanneer je als/dan moet gebruiken bij de trappen van vergelijking

trappen van vergelijking en 

als en dan

Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

GIDS NEDERLANDS

INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS