Grammar Chapter 3 2thv

Terugblik
Can vs to be able to
Past continuous
Tag questions
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Terugblik
Can vs to be able to
Past continuous
Tag questions

Slide 1 - Slide

Can and to be able to
  • Can / to be able to = kunnen

  • Als je wilt zeggen dat iemand iets kan, dan kun je can + hele werkwoord of to be able to + hele werkwoord gebruiken. 

  • Can = gebruik je bij vaardigheden
  • Be able to = gebruik je als je wilt zeggen dat iemand in staat is om iets te doen. 

Slide 2 - Slide

Can and to be able to (2)
  • ontkennende vorm

  • Can = cannot - can't 
  • to be able to = am not/isn't/aren't able to of to be unable to

Slide 3 - Slide

Can and to be able to (3)
  • vragende vorm

  • can staat vooraan de zin
  • to be able to = alleen de vorm van to be komt vooraan de zin

Slide 4 - Slide

Can and to be able to (4)
  • Verleden tijd 

  • to be (was / wasn't / were / weren't) + able to + hele werkwoord

  • Zinnen met to be able to zijn formeler dan zinnen met can

Slide 5 - Slide


Wanneer gebruik je to be able to?
A
Bij vaardigheden
B
In de verleden tijd, tegenwoordige tijd & de toekomst
C
Als je in staat bent iets te doen
D
In formeel gebruik

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Past simple or Past continuous?

My parents left for Spain this morning.
A
Past simple
B
Past continuous

Slide 8 - Quiz

To describe the event in this picture;
Past Simple or Past Continuous?
A
Past Simple
B
Past Continuous

Slide 9 - Quiz

To describe the event in this picture;
Past Simple or Past Continuous?
A
Past Simple
B
Past Continuous

Slide 10 - Quiz

Tag questions
In het Engels noem je een korte vraag een 'tag question'.
Dit werkt als een soort batterij.
Aan de ene kant heb je + en aan de andere kant heb je -.

You are working at Philips, aren't you?
You will help me, won't you?

Slide 11 - Slide

Tag questions
Als er maar 1 werkwoord in de zin staat en dit is niet am/is/are/have/has/can/must/will: gebruik do/don’t/does/doesn’t in je tag question.

I work at school, don't I?
He plays the guitar, doesn't he?

Slide 12 - Slide

He works at Philips, .......?
A
do he
B
does he
C
don't he
D
doesn't he

Slide 13 - Quiz

Jamy and Darcy are making their homework, ......?
A
are they
B
aren't they
C
do they
D
don't they

Slide 14 - Quiz

He entered the door, ......?
A
do he
B
does he
C
didn't he
D
he didn't

Slide 15 - Quiz

Any Questions?

Slide 16 - Slide