7.3 + 7.4 + 7.5

relatief veel biodiversiteit
relatief weinig biodiversiteit
relatief stabiel evenwicht
relatief instabiel evenwicht
relatief veel carnivoren
relatief weinig carnivoren
groter tolerantiegebied
kleiner tolerantiegebied
1 / 13
next
Slide 1: Drag question
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

relatief veel biodiversiteit
relatief weinig biodiversiteit
relatief stabiel evenwicht
relatief instabiel evenwicht
relatief veel carnivoren
relatief weinig carnivoren
groter tolerantiegebied
kleiner tolerantiegebied

Slide 1 - Drag question

Welke term voor symbiose is hier het meest toepasselijk? Eekhoorns leven in holtes van eiken
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
D
Feminisme

Slide 2 - Quiz

Schimmels groeien om plantenwortels heen. De schimmels voorzien de plant van fosforverbindingen (P), terwijl ze koolstofverbindingen (C) terugkrijgen.
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
D
Communisme

Slide 3 - Quiz

Teken leven op de vacht van een ree
A
Mutalisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
D
Epifytisme

Slide 4 - Quiz

Wanneer hebben twee verschillende soorten de grootste overlevingskans als ze naast elkaar leven?
A
Beide soorten delen hetzelfde ecosysteem
B
Beide soorten delen hetzelfde habitat
C
Beide soorten delen dezelfde niche
D
Beide soorten delen dezelfde voedselbron

Slide 5 - Quiz

Welk van de volgende organismen is autotroof?
A
B
C
D

Slide 6 - Quiz

Sleep ieder tekstblok naar één van de plekken in dezelfde kleur
Autotroof
Heterotroof
Consument
Producent
Energie uit zonlicht
Energie uit andere organismen

Slide 7 - Drag question

Adder
spitsmuis
sprinkhaan
bosanemoon
Sleep het juiste woord naar één van deze organismen
Ieder organisme krijgt maar maximaal één woord per kleur 
autotroof
heterotroof
herbivoor
omnivoor
carnivoor
predator
prooi

Slide 8 - Drag question

Welk antwoord past het best bij het volgende proces: Het vastleggen van CO2 tot glucose
A
Assimileren, kost energie
B
Assimileren, levert energie op
C
Dissimileren, kost energie
D
Dissimileren, levert energie op.

Slide 9 - Quiz

Waar komt de energie vandaan die planten gebruiken bij het assimileren van koolstofdioxide?

Slide 10 - Open question

Uit welke reactie haalt de plant zijn energie?
A
Fotosynthese (assimileren)
B
Fotosynthese (dissimileren)
C
Verbranding (assimileren)
D
Verbranding (dissimileren)

Slide 11 - Quiz

Waar haalt een autotroof organisme zijn energie vandaan?
A
zichzelf
B
andere organismen
C
de zon
D
geen van bovenstaande

Slide 12 - Quiz

Een voedselketen loopt altijd volgens een vaste opbouw: 
  Producenten 
Reducenten
Consumenten (herbivoor)
Consumenten (carnivoor)

Slide 13 - Drag question