les 21 - dik, dikker, het dikst

Grammatica 


dik, dikker, dikst
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica 


dik, dikker, dikst

Slide 1 - Slide

Grammatica
Die man is dik. 
Wat een dikke man!
De dikste man van Nederland.

Slide 2 - Slide

Het meisje is aardig.
Een _________ meisje
A
aardig
B
aardige

Slide 3 - Quiz

Het meisje is aardig.
Het _________ meisje
A
aardig
B
aardige

Slide 4 - Quiz

De tas is lelijk.
De _________ tas.

Slide 5 - Open question

Wat gaan we vandaag leren?

Ik leer de trappen van vergelijking. 

stellende trap - vergrotende trap - overtreffende trap 

Slide 6 - Slide

Uitleg






         deze man is dik     die man is dikker     die man is het dikst

Slide 7 - Slide

Uitleg
je schrijft woorden in de vergrotende trap met -er
je schrijft woorden in de overtreffende trap met -st

mooi - mooier - mooist
klein - kleiner - kleinst
hoog - hoger - hoogst
jong - jonger - jongst

Slide 8 - Slide

Uitleg
Let op de spelling

groot - groter - het grootst
lief - liever - het liefst
vies - viezer - het viest

Slide 9 - Slide

Uitleg
bij een vergelijking gebruik je vaak het woordje dan.

Ik ben ouder dan mijn zusje. 
jij bent langer dan jouw vriend. 
Deze auto is duurder dan die auto. 

Slide 10 - Slide

Uitleg
eindigt het woord op -r? dan gebruik je -der

duur - duurder - het duurst
zuur - zuurder - het zuurst
ver - verder - het verst

Slide 11 - Slide

Hoe zit het in deze klas?

Slide 12 - Slide

Onregelmatige vergelijkingen
onregelmatig zijn:

goed - beter - best
graag - liever - het liefst
veel - meer - het meest
weinig- minder - het minst

Slide 13 - Slide

Hamilton is goed, maar Verstappen vind ik .......
A
goeder
B
beter
C
goeier
D
better

Slide 14 - Quiz

Ik eet graag chocolade,
maar ik eet ....... fruit
A
grager
B
graager
C
liefer
D
liever

Slide 15 - Quiz

Maar ik eet ........ patat!
A
het liefst
B
liefst
C
het graagst
D
het best

Slide 16 - Quiz

Ik vind tennis ........ ....... voetbal
A
mooier als
B
leuker als
C
leuker dan
D
groter als

Slide 17 - Quiz

Jouw handen zijn ........ van mij
A
grooter dan
B
minder dan
C
groter dan
D
groter als

Slide 18 - Quiz

In de benen!
Maak groepen van 4 personen en ga in een kring staan.
1 persoon zegt: ik ben mooi
2e persoon zegt: ik ben mooier
3e persoon zegt: ik ben het mooist

Bedenk zelf voorbeelden (groot, klein, leuk, slim). Het hoeft niet echt waar te zijn!

Slide 19 - Slide

Maak de oefeningen 64 en 65
Huiswerk als je het niet af hebt. 

Slide 20 - Slide