4.1 Stroomkring

H4. Elektriciteit
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4. Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

4.1 Een stroomkring

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 4.1
1. Je kunt het begrip gesloten stroomkring uitleggen.
2. Je kunt het verschil benoemen tussen geleiders en isolatoren.
3. Je kunt een aantal spanningsbronnen benoemen
4. Je kunt de weerstand van een lampje berekenen.
5. Je kunt de wet van Ohm uitleggen.
+ Je kunt de weerstand van een draad uitrekenen met behulp van de soortelijke weerstand.

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer loopt er stroom?



1. Er is een spanningsbron
2. Er is een gesloten stroomkring

Slide 4 - Tekstslide

Noem zoveel mogelijk
spanningsbronnen..

Slide 5 - Woordweb

Spanningsbron

Iets wat stroom geeft, noemen we een spanningsbron.

Bijvoorbeeld: batterijen, accu's, stopcontact, zonnecel en een dynamo.

Slide 6 - Tekstslide

Nu volgt er een filmpje over een gesloten en open stroomkring..

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Via de volgende link kun je zelf oefenen met het maken van stroomkringen.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Geleiders en Isolatoren
Waarom is een elektriciteitsleiding aan de binnenkant van koper en aan de buitenkant van pvc?

Slide 11 - Tekstslide

Geleiders 

Laten elektrische stroom
goed door 

Alle metalen,
waarvan koper het beste!
Isolatoren 

Laten elektrische stroom slecht of niet door
  • rubber
  • glas
  • hout
  • plastic
  • keramiek

Slide 12 - Tekstslide

De stroomsterkte meten
Stroomsterkte meet je met een ampèremeter. 
De ampèremeter zet je in serie.

Slide 13 - Tekstslide

De spanning meten
Spanning meet je met een voltmeter. Een voltmeter plaats je parallel aan datgene wat je wilt meten.

Slide 14 - Tekstslide

Weerstand
De weerstand van een apparaat bepaalt hoeveel stroom er door het apparaat loopt.

Slide 15 - Tekstslide

De weerstand berekenen
De weerstand bereken je met de wet van Ohm.
Je hebt dan de spanning (Volt) nodig en de stroomsterkte (Ampère). 

Slide 16 - Tekstslide

Wet van Ohm

Slide 17 - Tekstslide

R is het symbool voor?
A
Stroomsterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 18 - Quizvraag

Hoe bereken je de weerstand ?
A
Volt : Ampère
B
Ampère : Volt
C
Volt x Ampère
D
Volt + Ampère

Slide 19 - Quizvraag

Op een apparaat staat een spanning van 230 Volt en is de stroom 10 Ampère.
Wat is de weerstand van het apparaat?
A
2,3 ohm
B
2300 ohm
C
23 ohm
D
0,04 ohm

Slide 20 - Quizvraag

Door een weerstand van 8 kΩ gaat een stroom van 4 mA. Op welke spanning is de weerstand aangesloten?
A
U = 3.2 V
B
U = 24 V
C
U = 32 V
D
U = 3.6 V

Slide 21 - Quizvraag

Weerstand van een draad

Slide 22 - Tekstslide

De weerstand van een draad berekenen

Slide 23 - Tekstslide

Wat gebeurt er met de draadweerstand als de soortelijke weerstand groter wordt.
A
die wordt groter
B
die blijft gelijk
C
die wordt kleiner

Slide 24 - Quizvraag

Aan de slag
Maak de vragen bij 4.1

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video