Examentraining biologie

Examen-training biologie
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Examen-training biologie

Slide 1 - Tekstslide

studietips
  1. maak een planning: begin op tijd, plan ruim en realistisch, neem pauzes en zorg dat er tijd is voor herhaling! 
  2. Geef jezelf een beloning! 
  3. Gebruik een kant en klare samenvatting of maak deze zelf
  4. Gebruik de leerdoelen/begrippenlijsten van je methode
  5. Oefen met oude examens
  6. Kijk de gemaakte vragen ook na, zo leer je van je fouten

Slide 2 - Tekstslide

studietips
7) gebruik uitlegvideo's
8) in je eentje leren is misschien saai en eenzaam: leg iemand anders de stof uit en stel elkaar kritische vragen
9) vraag om hulp als je vastloopt, je kunt ouders, klasgenoten en docenten om hulp vragen.

Slide 3 - Tekstslide

Vraagsoort
Hoe te herkennen?
Feitenkennis
Noem..
Met welke term…
Wat is…
Geef een omschrijving van …
Verklaring / toelichting
Geef een verklaring voor…
Inzicht
Leg uit….
Bereken…
Mening
Beargumenteer…
Vaardigheden
Formuleer een hypothese
Maak een werkplan
Beschrijf een werkwijze…
Trek een conclusie
Meerkeuzevragen
Je moet kiezen uit een aantal antwoorden,
er is er maar 1 het beste antwoord!

Slide 4 - Tekstslide

Meerkeuze vragen strategie
Stap 1: lees eerst de vraag en bijgevoegde stukjes tekst en vorm een idee van wat het antwoord kan zijn. Hierdoor brengen de mogelijke antwoorden je niet in twijfel en bespaar je tijd en foute antwoorden.

vr 1 +2

Slide 5 - Tekstslide

Meerkeuze vragen
  • Lees de vraag zonder de antwoorden, probeer eerst zelf het
  •  Probeer eenantwoord te bedenken en kijk dan pas of dat antwoord ook
      tussen de keuzemogelijkheden staat. Het lezen van de antwoorden  roept  in zo’n geval alleen maar twijfel op.
  • Verbeter alleen als je zeker weet dat jouw eerste antwoord fout was,       meestal is de eerste keuze de juiste.
  • vr 8

Slide 6 - Tekstslide

Meerkeuze vragen
Mocht je het antwoord niet meteen weten, kijk dan naar de gegeven antwoordmogelijkheden.
Daarbij kun je de volgende strategie hanteren:
• Kijk welk antwoord volgens jou echt niet goed is. Er is altijd wel één antwoord dat
(te) ver gezocht is.
• Kijk of ertussen de antwoorden die over zijn twee antwoorden staan die op elkaar
lijken, de kans is groot dat één van deze twee antwoorden juist is.
• Kies één antwoord. Als je twee letters opschrijft is het antwoord in elk geval fout,
ook al zit het juiste antwoord ertussen! (Dit geldt natuurlijk niet voor vragen
waarbij is aangegeven dat meerdere antwoorden mogelijk zijn.)
vr 28

Slide 7 - Tekstslide

Meerkeuze vragen
• Kijk na afloop de antwoorden nog eens door, wellicht is er verderop in de toets een vraag geweest die je geheugen een beetje heeft geholpen, waardoor je het antwoord nu wel zeker weet!
• Laat je bij een rijtje meerkeuzevragen niet beïnvloeden door het aantal maal dat een bepaalde letter voorkomt. Het kan best zo zijn dat je vier keer hetzelfde antwoord moet geven.
Schrijf duidelijk! Een kleine letter a met een iets te lang streepje wordt eenvoudig aangezien voor een kleine letter d. Wen eraan hoofdletters te gebruiken.

Slide 8 - Tekstslide

Berekeningen
  • Wanneer je iets gaat berekenen, moet de verantwoorde berekening er
     altijd bij staan (anders geen punten!). Je moet dus uitleggen wat je doet.
  • Zet altijd de eenheid of eenheden achter het berekende getal (anders
     krijg je vaak geen punten!).
  • Het berekende getal mag niet nauwkeuriger of onnauwkeuriger zijn dan
     de getallen die gegeven zijn. Dus je plaatst niet meer, maar ook niet
     minder cijfers achter de komma (één cijfer meer of minder wordt
     geaccepteerd). opdr 45

Slide 9 - Tekstslide

Open vragen
  • Sla tussen de antwoorden altijd een regel over. Dat maakt het geheel overzichtelijker.
  • Formuleer je antwoord zorgvuldig en in volledige zinnen.
  • Voor iedere vraag staat hoeveel punten je kunt behalen. Wanneer je voor een vraag
       meer dan 1 punt krijgt, moet je antwoord altijd meerdere "denkstappen" bevatten.
       Evenveel als het aantal punten dat je kunt behalen. Controleer altijd of je dat ook
       gedaan hebt. opdr 3
  • Wanneer je redenen of voorbeelden moet noemen, geef dan nooit meer
       redenen/voorbeelden dan gevraagd worden. Als er bijvoorbeeld twee redenen
       worden gevraagd en je geeft meer dan twee redenen, worden alleen de eerste twee
       in de beoordeling meegeteld. Datzelfde geldt bij argumenten. opdr 22

Slide 10 - Tekstslide

Open vragen
  • Een te vaag of algemeen antwoord levert vaak geen punten op opdr 27
  • Bij vragen naar een standpunt of een mening telt niet je eigen mening of het
       standpunt, maar de onderbouwing ervan met de juiste biologische argumenten. Die
       vind je soms in een bijgevoegde tekst of bron, maar meestal moet je de argumenten
       zelf bedenken m.b.v. je biologische kennis. Dit soort vragen gaan vooral over
       gezondheid, natuur en milieu en biotechnologie.

Slide 11 - Tekstslide

Natuurwetenschappelijk onderzoek
Grafieken
• Benoem de assen volledig, met eenheid erbij dus. Dat wil zeggen een grootheid (bijvoorbeeld: leeftijd, stollingstijd, lengte, opname CO2 lichtintensiteit, temperatuur) en een eenheid (bijvoorbeeld: jaren, minuten, meters, ml/min) bij moet staan. Zorg ook voor een passende schaalverdeling.
• Verbind in een lijngrafiek de punten niet met een liniaal, maar trek een vloeiende lijn.
Teken de lijn nooit voorbij het eerste en laatste meetpunt, tenzij daar nadrukkelijk om
gevraagd wordt.
• Zet een duidelijke titel boven je grafiek opdr 15

Slide 12 - Tekstslide

Natuurwetenschappelijk onderzoek
  • Hypothese opstellen: doe dat in de als....dan vorm
  • Proefbeschrijving: Soms moet je een werkplan voor een         
      experiment maken. Beschrijf in punten wat je achtereenvolgens moet
      doen. Denk vooral aan de controleproef. Zorg dat uit je opzet blijkt dat je
      2  (of meer) groepen hebt en dat er tussen die 2 (of meer) groepen 1 variabele verschilt, de
      overige omstandigheden moeten gelijk zijn in de groepen. opdr 31
  • Conclusie
    : Als een conclusie aan de hand van bijvoorbeeld een grafiek of een tabel
      gevraagd wordt, vermeld dan altijd op grond van welke gegevens (getallen noemen!) je je
      conclusie trekt.  "uit grafiek 1 blijkt dat..."

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

stap 1 lees de vraag en het stukje tekst en bedenk wat het antwoord kan zijn.

Tip! Als je een woord niet kent zoals thyroxine bedenk dan een woord waar het op lijkt. Bijvoorbeeld insuline, oxytocine 

Slide 15 - Tekstslide

Stap 2: streep 1 of 2 antwoorden weg

Slide 16 - Tekstslide

3. Welke antwoorden lijken op elkaar?
streep de derde optie weg

Slide 17 - Tekstslide

Stap 4: controleer of je de beste keuze hebt gemaakt.

Slide 18 - Tekstslide