Les klas 3 - meewerkend voorwerp

Bonjour!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bonjour!

Slide 1 - Tekstslide

Programme
Meewerkend voorwerp




Slide 2 - Tekstslide

Wat is een meewerkend voorwerp???

Slide 3 - Tekstslide

Het lesdoel

Aan het einde van deze les:
  • Weet ik wat een meewerkend voorwerp is.
  • Kan ik het vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Kan ik het op de juiste plaats in de Franse zin zetten.

Slide 4 - Tekstslide

3vwo
Het meewerkend voorwerp

Slide 5 - Tekstslide

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

       mannelijk - le          Tu connais le chanteur?

                                              Oui, je le connais.


       vrouwelijk - la         Tu regardes la photo?
                                              Oui, je la regarde.

Slide 6 - Tekstslide

Je kan een lijdend voorwerp vervangen door le, la ,l' of les

      

         voor een klinker of h - l'          Tu as déjà son autographe?

                                                                    Oui, je l'ai déjà. 


         meervoud - les     Tu achètes les magazines?
                                              Oui, je les achète.

Slide 7 - Tekstslide

lijdend voorwerp (enkelvoud) 
Je vois Lucas (Ik zie Lucas) > Je le vois (Ik zie hem)
Je vois Mia (Ik zie Mia) > Je la vois (Ik zie haar)

J'invite Lucas (Ik nodig Lucas uit) > Je l'invite (Ik nodig hem uit)
J'invite Mia (Ik nodig Mia uit) > Je l'invite (Ik nodig haar uit)

(!) LE/LA => L'  als het ww met een klinker of stomme h begint.

Slide 8 - Tekstslide

lijdend voorwerp (meervoud)
Je vois Mia et Lucas > Je les vois.
Je vois les enfants > Je les vois.

Il invite ma soeur et moi. > Il nous invite.
J'invite ta soeur et toi.> Je vous invite.



Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld in het Nederlands

Ik geef een cadeau.

Ik geef het.


Ken jij die voetballer?

Ik ken hem.

Lijdend voorwerp vinden:
wie of wat + ww + onderwerp

Slide 10 - Tekstslide

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange la pizza.
A
Je le mange
B
Je la mange
C
Je l' mange
D
Je les mange

Slide 11 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 12 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.
A
Elle le met
B
Elle la met
C
Elle l' met
D
Elle les met

Slide 13 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Tu aimes le jus d'orange.
A
Tu le aimes
B
Tu la aimes
C
Tu l'aimes
D
Tu les aimes

Slide 14 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Slide 15 - Open vraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Slide 16 - Open vraag

Meewerkend voorwerp

Slide 17 - Woordweb

Voorbeeld in het Nederlands

Ik geef een kado aan mijn zus

Ik geef haar een kado


Mijn vader praat met zijn vrienden

Mijn vader praat met hen

Meewerkend voorwerp vinden:
aanwie of voorwie + ww + onderwerp

Slide 18 - Tekstslide

Uitleg (Nederlands)
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin. 
Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen:

mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?

Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.

In het Frans kan je een meewerkend voorwerp herkennen aan het voorzetsel à


Slide 19 - Tekstslide

meewerkend voorwerp (e.v)
Je donne un cadeau à Lucas. >> Je lui donne un cadeau.
Je donne un cadeau à Lisanne. >> Je lui donne un cadeau.


- bij mannelijk en vrouwelijk gebruik je allebei 'lui' 
-'lui' wordt NOOIT afgekort!

Slide 20 - Tekstslide

Je kan een meewerkend voorwerp vervangen door lui/leur

      

       mannelijk - lui          Tu donnes un livre à ton frère?

                                              Oui, je lui donne.


       vrouwelijk - lui         Tu donnes une photo à ta soeur?
                                              Oui, je lui donne

Slide 21 - Tekstslide

meewerkend voorwerp (m.v.)
Je donne un cadeau à Lucas et Lisanne.
Je donne un cadeau aux garçons
>> Je leur donne un cadeau.

Slide 22 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp → deel 3, ch2, C

Hoe herken je een meewerkend voorwerp in het Frans? Het zinsdeel dat meewerkend voorwerp is, begint altijd met het voorzetsel à (au, aux). Dit zinsdeel kun je dan vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.

Voorbeeld:
  • Ils donnent de l’argent de poche à Gabrielle. Zij geven zakgeld aan Gabrielle.  
  • Ils lui donnent de l’argent de poche. Zij geven haar zakgeld.  

Slide 23 - Tekstslide

Dit zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp.
me/m’ mij  
te/t’ jou  
lui hem/haar  
nous ons  
vous u/jullie  
leur hun  
De volgende werkwoorden krijgen vaak het voorzetsel à: répondre (beantwoorden), écrire (schrijven), donner (geven), dire (zeggen), parler (praten), téléphoner (bellen), demander (vragen).

Slide 24 - Tekstslide

Plaats in de zin


Het persoonlijk voornaamwoord staat direct vóór de persoonsvorm.
  • Je te donne de l’argent de poche. Ik geef je zakgeld.  

Staat er een heel werkwoord in de zin? Dan staat het persoonlijk voornaamwoord voor het hele werkwoord.
  • Je vais te donner de l’argent de poche. Ik ga je zakgeld geven.  


Slide 25 - Tekstslide

geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.

Slide 26 - Sleepvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Elle parle à ses collègues.
A
Elle le parle
B
Elle lui parle
C
Elle les parle
D
Elle leur parle

Slide 27 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Vous envoyez un mail au directeur.
A
Vous l'envoyez un mail.
B
Vous lui envoyez un mail.
C
Vous les envoyez un mail.
D
Vous leur envoyez un mail.

Slide 28 - Quizvraag

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.
Welke zin is goed?

Matteo n'a pas répondu au prof.
A
Matteo n' a lui pas répondu .
B
Matteo ne m' a pas répondu.
C
Matteo ne lui a pas répondu .
D
Matteo n' a pas lui répondu.

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Il a donné un cadeau à son père.
Il a donné un cadeau aux enfants.
Il a donné un cadeau à moi.
Il lui a donné un cadeau.
Il leur a donné un cadeau.
il m'a donné un cadeau.

Slide 31 - Sleepvraag

Wat is de plaats in de zin van het pers. vnw. als meew. vw?
A
Altijd voor de persoonsvorm.
B
Altijd voor het voltooid deelwoord.
C
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan voor het hele werkwoord.
D
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan na het hele werkwoord.

Slide 32 - Quizvraag

Vervang het meew. voorwerp en maak een goede zin.
Je vais donner un cadeau à mes parents.
A
Je leur vais donner un cadeau.
B
Je les vais donner un cadeau.
C
Je vais donner leur un cadeau.
D
Je vais leur donner un cadeau.

Slide 33 - Quizvraag

Vervang het meew. voorwerp en maak een goede zin.
Elle ne donne pas son cahier à sa copine.
A
Elle ne lui donne pas son cahier.
B
Elle lui ne donne pas son cahier.
C
Elle ne donne pas son cahier à elle.
D
Elle ne la donne pas son cahier.

Slide 34 - Quizvraag

Louis a donné son i-pad à l’informaticien du magasin.

Slide 35 - Open vraag

téléphoner 
krijgt in het Frans een meewerkend voorwerp!

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Link

Au revoir!

Slide 38 - Tekstslide