Grammatica woordsoorten h2

'Hoofdstuk '2' 

Grammatica woordsoorten
Blz. 70
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

'Hoofdstuk '2' 

Grammatica woordsoorten
Blz. 70

Slide 1 - Tekstslide

Planning(50 minuten)
  • Wat leren we vandaag?
  • Herhaling theorie h1 en h2
  • Controleren huiswerk
  • Nakijken
  • Oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Wat leren we vandaag?
  • Zelfstandig naamwoord(znw)
  • lidwoord(lw)
  • werkwoord(ww)
  • bijvoeglijk naamwoord(bn)
  • zelfstandig werkwoord(zww)
  • hulpwerkwoord(hww)
  • Deze woordsoorten te vinden in een zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Benoem het znw,lw,zww,hww,bnw
'De stoute jongen heeft tegen mij gelogen.'

Slide 4 - Open vraag

Zelfstandig naamwoord(znw)
  • Zelfstandig naamwoord(znw): is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel--> dochter, bloem 
  • Eigennaam = zelfstandig naamwoord -->Pieter, Purmerend 
  • Concreet zelfstandig naamwoord: iets tastbaar/ iets wat je kan aanraken--> koelkast, mobiel
  • Abstact zelfstandig naamwoord: kan je niet aanraken-->verliefdheid, maand 

Slide 5 - Tekstslide

Lidwoord(LW)
  • 3 lidwoorden
  • Bepaald lidwoord(BLW) --> de, het
  • Onbepaald lidwoord(OLW) -->een 

  • Het sprookje gaat over de dochter van de koning.

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoord(WW)
  • Zegt wat iets of iemand doet(lachen, huilen) of overkomt(vallen)
  • Zijn ook werkwoorden met een vagere betekenis: kunnen, woorden, zijn.

Slide 7 - Tekstslide

werkwoordsvormen
  • infinitief(inf): hele werkwoord: lachen
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd(pvtt): lach, lacht
  • persoonsvorm verleden tijd(pvvt): lachte, lachten.
  • voltooid deelwoord(vd): gelachen.
  • onvoltooid deelwoord(od): lachend. 

Slide 8 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord. -->Een spannende film
  • stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: zegt van welke stof iets is gemaakt.--> Zilveren armband

Slide 9 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
  • van voltooid deelwoord(vd) en onvoltood(od)-->kan bijvoeglijk naamwoord worden. 
  • bijv. teleurstellen-->teleurgesteld mens

Slide 10 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord vinden?!
  • Staat meestal voor het zelfstandige naamwoord--> een duur computerspel. 
  • Soms staat het achter het zelfstandige naamwoord--> Die schilderijen zijn oud.
  • Bijv.nw heeft vaak een korte vorm(zonder -e) en een lange vorm(met -e)
  • bijv.nw kent de trappen van vergelijking--> gaaf, gaver, gaafst.

Slide 11 - Tekstslide

Stoffelijk bijv.nw 
  • Een stoffelijk bijv.nw heeft maar 1 vorm en eindigt vaak op -en-->zilveren,koperen.
  • Het staat altijd voor het zelfstandig nw.
  • Heeft geen trappen van vergelijking. 

Slide 12 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord(zww)
  • Werkwoorden= woorden die aangeven wat er wordt gedaan. Deze woorden geven een handeling aan.
  • Als een werkwoord in de zin de handeling aangeeft, dan is het ww een zww
  • ZWW: het belangrijkste werkwoord in de zin. 
  • Staat er maar altijd één in de zin.
  • bijv. Ik kijk tv. 

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord vinden?!
  • Als er in de zin 1 werkwoord staat-->dan zww
  • Kijk welk woord een handeling aangeeft
  • Tip:Bij meerdere werkwoorden staat het zww meestal achteraan in de zin. 

Slide 14 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
  • Helpen het zelfstandig werkwoord.
  • Geven geen handeling in de zin aan.
  • Kunnen er meerdere van in de zin staan, maar er hoeft er ook geen in te staan. 

Slide 15 - Tekstslide

hulpwerkwoord vinden?!
  • Zoek allereerst het belangrijkste werkwoord(zww)
  • Kijk dan welke werkwoorden(incl. persoonsvorm) er nog over zijn.
  • Dit zijn de hulpwerkwoorden. 

Slide 16 - Tekstslide

Benoem de 'zww' en 'hww'
Om acht uur zou ik naar GTST gekeken kunnen hebben.
A
zou: zww gekeken:hww kunnen:hww hebben:hww
B
zou: hww gekeken:zww kunnen: hww hebben:hww
C
zou:hww gekeken:hww kunnen:zww hebben:hww
D
zou:hww gekeken:hww kunnen:hww hebben:zww

Slide 17 - Quizvraag

Maken(samen)
opdracht 6(blz. 30)
Opdracht 5(blz. 72)

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk
Stap 1: Pak de twee schema's met de voornaamwoorden erbij.
Stap 2: kies bij elke soort twee voornaamwoorden uit.
Stap 3: Probeer met deze voornaamwoorden 1 zin te maken.
Stap 4: uiteindelijk heb je minimaal 4 zinnen in je schrift staan

Slide 19 - Tekstslide