Herhalingsles H1 krachten en H6 kracht en beweging

Herhaling H1 en H5
Krachten
Kracht en beweging
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Herhaling H1 en H5
Krachten
Kracht en beweging

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen H1
Voor de toets kan je:
  • Zwaartekracht berekenen
  • Veerconstante uitleggen en berekenen
  • De momentenwet gebruiken
  • De verschillen tussen een vaste en een losse katrol uitleggen

Slide 2 - Tekstslide

Zwaartekracht berekenen
F= m x g
Fz = zwaartekracht in N
m = massa in kg
g = valversnelling -> op aarde 9,8 m/s2

Slide 3 - Tekstslide

Je heb een massa van 5 kg. Bereken de zwaartekracht op aarde.
A
0,5 N
B
5 N
C
49 N
D
4,9 N

Slide 4 - Quizvraag

Je hebt een massa van 60 g. Bereken de zwaartekracht.
A
588 N
B
58,8 N
C
5,88 N
D
0,588 N

Slide 5 - Quizvraag

Op een voorwerp werkt een zwaartekracht van 500 N. Bereken de massa.
A
51 g
B
0,02 g
C
0,02 kg
D
51 kg

Slide 6 - Quizvraag

Veer en massa
De uitrekking van een veer is afhankelijk van de kracht die wordt uitgeoefend op de veer.

Slide 7 - Tekstslide

Veerconstante
  • De hoeveelheid kracht die nodig is om een veer 1 cm of 1 meter uit te rekken.



  • Een constante waarde, afhankelijk van het materiaal



C=uF

Slide 8 - Tekstslide

Veerconstante
Hoe groter de veerconstante des te stugger de veer.

Slide 9 - Tekstslide

Een veertje van 10 cm lang wordt uitgerekt met een kracht van 8N . De veerconstante 2 N/cm. Hoe ver rekt de veer uit?
A
4 cm
B
14 cm
C
16 cm
D
20 cm

Slide 10 - Quizvraag

Welke veer heeft de grootste veerconstante?
A
C
B
D

Slide 11 - Quizvraag

Welke veer is het stugst?
A
C
B
D

Slide 12 - Quizvraag

Momentenwet

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Voor het hijsen met een losse katrol geldt de formule Fspier = 0,5 ∙ Flast. Verwaarloos de massa van de katrol en de wrijvingskrachten.
A
400 N
B
800 N
C
100 N
D
8 N

Slide 15 - Quizvraag

Vaste katrol


Een vaste katrol draait de kracht om. Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij VAST zit.


Slide 16 - Tekstslide

Losse katrol
  • Een losse katrol maakt ons sterker.
  • De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de katrol hangt.

Slide 17 - Tekstslide

Voor het hijsen met een losse katrol geldt de formule Fspier = 0,5 ∙ Flast. Leid deze formule af aan de hand van de momentenwet.

Slide 18 - Open vraag

Fspier = 0,5 ∙ Flast
Mira heeft een spierkracht van 49 N nodig om een massa van 9,0 kg met behulp van een losse katrol op te hijsen.
Bereken de massa van de losse katrol.

Slide 19 - Open vraag

Leerdoelen H5
Voor de toets kan je:
  • De snelheid in km/h en m/s omrekenen
  • De formule vgem = Δs / Δt gebruiken
  • De formule a = Δv / Δt gebruiken
  • De formule F = m x a gebruiken
  • Uitleggen wat reactietijd en stopafstand is
  • De afstand uit een v,t-diagram bepalen

Slide 20 - Tekstslide

Omrekenen m/s naar km/h

Slide 21 - Tekstslide

Johan fietst met een snelheid van 5,5 m/s, hoeveel km/h is dat?
A
19,8
B
5,5
C
1,53
D
55

Slide 22 - Quizvraag

Gemiddelde snelheid
de gemiddelde snelheid is de snelheid gedurende een bepaalde periode.


vgem=ΔtΔs

Slide 23 - Tekstslide

Ik fiets met 15 km/h naar school, daar doe ik een een over. Hoeveel km moet ik fietsen?
A
5 km
B
15 km
C
30 km
D
1,5 km

Slide 24 - Quizvraag

Formule versnelling

Slide 25 - Tekstslide

Luca trekt op zijn scooter op van 20 km/h naar 30 km/h in 10 s. Bereken zijn versnelling.
A
1 m/s2
B
0,27 m/s2
C
3,6 m/s2

Slide 26 - Quizvraag

Bereken de versnelling voor a, b, c en d

Slide 27 - Open vraag

Tweede wet van Newton
F = m x a
F = kracht
m = massa
a = versnelling

Slide 28 - Tekstslide

Een fietser met een massa van 85 kg trekt op met een versnelling van 2 m/s2.
Bereken de resultante kracht waarmee de fietser vooruit gaat.
A
170 N
B
1666 N
C
42,5 N

Slide 29 - Quizvraag

Een fietser met een massa van 85 kg trekt op met een versnelling van 2 m/s2. Er is een rolweerstand van 50 N. Bereken de kracht die de fietser moet leveren.

A
120 N
B
170 N
C
220 N
D
240 N

Slide 30 - Quizvraag

Stopafstand en afstand
stopafstand = reactie-afstand + remweg

Afstand kun je bepalen door de oppervlakte onder
 een v,t,-grafiek te bepalen.

Slide 31 - Tekstslide

Jaro rijdt op zijn scooter. Hij is moe, waardoor zijn reactietijd langer is dan normaal.
Wat gebeurt er dan met de reactieafstand, de remweg en de stopafstand?
A
De reactieafstand en de remweg worden langer; de stopafstand blijft gelijk.
B
De reactieafstand en de stopafstand worden langer; de remweg blijft gelijk.
C
De reactieafstand wordt langer; de remweg en de stopafstand blijven gelijk.
D
De remweg en de stopafstand worden langer; de reactieafstand blijft gelijk.

Slide 32 - Quizvraag

Hoeveel afstand legt het voertuig af in de eerste 4 seconden
A
16 meter
B
10 meter
C
12 meter
D
geen afstand

Slide 33 - Quizvraag

Leerdoelen H1
Voor de toets kan je:
  • Zwaartekracht berekenen
  • Veerconstante uitleggen en berekenen
  • De momentenwet gebruiken
  • De verschillen tussen een vaste en een losse katrol uitleggen
Leerdoelen H5
Voor de toets kan je:
  • De snelheid in km/h en m/s omrekenen
  • De formule vgem = Δs / Δt gebruiken
  • De formule a = Δv / Δt gebruiken
  • De formule F = m x a gebruiken
  • Uitleggen wat reactietijd en stopafstand is
  • De afstand uit een v,t-diagram bepalen

Slide 34 - Tekstslide

Ik beheers de doelen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll