LES 4.2

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

              Startklaar
  • Op je plek zitten 
  • Telefoon in het Zakkie 
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  • Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui 
timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

1. Startklaar
Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.
START OPDRACHT
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

           Leerdoelen
Aan het einde van de les kan ik een deel uitrekenen door eerst 1% te berekenen.

  • Ik weet wat 1% betekent (delen door 100).
  • Ik kan 1% van een getal berekenen door de komma twee plaatsen naar links te schuiven.
  • Ik kan met 1% ook andere percentages berekenen (zoals 3%, 5%, 7%).

Slide 4 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
Icoontjes:
Sla deze slide op in je favorieten of klik op het oog om de slide te verbergen.


Kleurcodes:
De kleurcodes in deze les verschillen per lesfase:

  • Voorkennis activeren: #EBE7F7 / #9C89D7
  • Theorie/Instructie: #F8DACF / #FE8F6B
  • Verwerking: #C4E5C9 / #38A84A
  • Afsluiting: #EBE7F7 / #9C89D7

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1% regel toepassen
Stappen:
1. Reken 1% uit → deel door 100
2. Vermenigvuldig met het gewenste percentage

Voorbeeld:
Hoeveel is 3% van 600?

1% = 600 : 100 = 6
3% = 3 x 6 = 18
2% van 500 =

4% van 300 =

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Som (ik)
Een telefoonabonnement kost €700 per jaar.
Je krijgt 5% korting als je in één keer betaalt.
Hoeveel betaal je minder?

Slide 7 - Tekstslide

Hoe kunnen we 5% uitrekenen?

Kun je dat doen via 1%?
Som (wij)
Een school geeft €1.000 uit aan excursies.
6% daarvan gaat naar vervoer.
Hoeveel euro wordt besteed aan vervoer?

Slide 8 - Tekstslide

Hoe kunnen we 5% uitrekenen?

Kun je dat doen via 1%?
Som (jij)
Een bedrijf doneert €2.000 aan een goed doel.
4% gaat naar een lokale stichting.
Hoeveel krijgt de lokale stichting?

Slide 9 - Tekstslide

Hoe kunnen we 5% uitrekenen?

Kun je dat doen via 1%?
Oefeningen
Schrijf de sommen over in je rekenschrift. Schrijf ook de berekening op.
timer
10:00
1. Een fiets kost €400.
Je krijgt 3% korting als je hem online koopt.
Hoeveel korting krijg je?
→ 3% van 400 = ____

2. Een school koopt laptops voor €600 per stuk.
Bij afname van 10 stuks krijgt de school 5% korting.
Hoeveel korting krijgt de school per laptop?
→ 5% van 600 = ____

3. Een leerling organiseert een sponsoractie en haalt €1.200 op.
Ze geeft 4% aan een tweede goed doel.
Hoeveel euro is dat?
→ 4% van 1.200 = ____
4. Een winkel verkoopt een televisie van €900.
Tijdens een actie gaat er 7% van de prijs af.
Hoeveel euro korting is dat?
→ 7% van 900 = ____

5. Een sportclub betaalt €800 voor nieuwe shirts.
Ze krijgen 6% korting van de leverancier.
Hoeveel korting krijgen ze?
→ 6% van 800 = ____

6. Een bedrijf maakt €3.000 winst.
3% daarvan wordt aan het personeel verdeeld als bonus.
Hoeveel geld wordt verdeeld?
→ 3% van 3.000 = ____

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

berekenen 1% van tientallen
Voorbeeld: Wat is 1% van 30?

Denk aan delen door 100
Want 1% = 1 van de 100 → je rekent dus: 30 ÷ 100
Schuif de komma twee plekken naar links
30 = 30,00
Eén plek naar links → 3,000
Tweede plek → 0,300
Je schrijft: 0,30
Wat betekent 1%?
1% = delen door 100

Als je 1% moet uitrekenen van een getal als bijvoorbeeld 10, 20 of 30:

Schrijf er een komma en twee nullen bij, dan schuif je die komma twee plekken naar links.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

berekenen 1% van tientallen
Waarom moet je een nul voor de komma zetten?
Wanneer de komma helemaal voor het eerste cijfer schuift, is er geen getal meer links van de komma.
➡ Dan zet je een nul voor de komma, anders is het onduidelijk of het een getal kleiner dan 1 is.

Bijvoorbeeld:
,30 is geen goede schrijfwijze
0,30 is wél duidelijk → je ziet meteen dat het minder dan één euro is.
Als je de komma twee plekken opschuift, en er is geen cijfer meer voor, dan zet je een nul. 
Zo laat je zien dat het om een klein bedrag gaat.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Som (ik)
Een theaterzaal heeft 60 stoelen.
1% van de stoelen is kapot en moet worden vervangen.
Hoeveel stoelen zijn dat?

Slide 13 - Tekstslide

Hoe kunnen we 5% uitrekenen?

Kun je dat doen via 1%?
Som (wij)
Een school bestelt 40 mappen voor leerlingen.
1% is verkeerd geleverd.
Hoeveel mappen zijn dat?

Slide 14 - Tekstslide

Hoe kunnen we 5% uitrekenen?

Kun je dat doen via 1%?
Som (jij)
Een sportwinkel verkoopt 70 sportshirts.
1% gaat in de uitverkoop.
Hoeveel shirts gaan in de aanbieding?

Slide 15 - Tekstslide

Hoe kunnen we 5% uitrekenen?

Kun je dat doen via 1%?
Oefeningen
1. Jeroen spaart €10 voor een goed doel.
Hij wil daarvan 1% geven aan de collecte op school.
Hoeveel euro geeft Jeroen aan de collecte?
→ 1% van 10 = ____

2. Een jas van €70 is in de aanbieding.
Je krijgt 1% korting.
Hoeveel korting krijg je?
→ 1% van 70 = ____

3. In een doos zitten 40 stiften.
1% van de stiften is kapot.
Hoeveel stiften zijn dat?
→ 1% van 40 = ____
4. Een bioscoopkaartje kost €80 
Je krijgt 1% korting als je online bestelt.
Hoeveel korting krijg je?
→ 1% van 80 = ____

5. Een bus kan 60 mensen vervoeren.
1% van de stoelen is gereserveerd voor rolstoelen.
Hoeveel stoelen zijn dat?
→ 1% van 60 = ____

6. Een klas heeft 50 potloden besteld 
1% van de potloden is te kort geleverd.
Hoeveel potloden missen er?
→ 1% van 50 = ____
Schrijf de sommen over in je rekenschrift. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

berekenen van niet ronde getallen
Regel: 1% = delen door 100 → schuif de komma 2 plekken naar links
Voorbeeld 1: 1% van 520
Schrijf het getal als 520,00
Schuif de komma 2 plaatsen naar links →
Je krijgt: 5,20

Dus: 1% van 520 = 5,20
Voorbeeld 2: 1% van 250
Schrijf het als 250,00
Komma twee plaatsen naar links →
Je krijgt: 2,50

Dus: 1% van 250 = 2,50

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Som (ik)
Een school heeft €375 gekregen voor een schoolproject.
1% daarvan gaat naar materialen.
Hoeveel euro is dat?

Slide 18 - Tekstslide

Hoe kunnen we 5% uitrekenen?

Kun je dat doen via 1%?
Som (wij)
Een groep leerlingen verkoopt 285 loten voor een actie.
1% daarvan is verkeerd ingevuld.
Hoeveel loten zijn dat?

Slide 19 - Tekstslide

Hoe kunnen we 5% uitrekenen?

Kun je dat doen via 1%?
Som (jij)
Een bedrijf maakt €910 winst.
1% daarvan wordt apart gezet voor een teamuitje.
Hoeveel euro is dat?

Slide 20 - Tekstslide

Hoe kunnen we 5% uitrekenen?

Kun je dat doen via 1%?
Oefeningen
1. Een school heeft €620 beschikbaar voor het organiseren van een schoolfeest.
Ze willen 1% van dit bedrag reserveren voor versiering.
Hoeveel euro is dat?
→ 1% van 620 = ____

2. Een boekwinkel bestelt 350 nieuwe boeken.
1% daarvan is beschadigd bij levering.
Hoeveel boeken zijn beschadigd?
→ 1% van 350 = ____
3. Tijdens een inzamelingsactie worden er 90 flessen ingezameld.
1% is niet bruikbaar door beschadiging.
Hoeveel flessen zijn dat?
→ 1% van 90 = ____

4. Een school krijgt een subsidie van €1.450.
1% daarvan wordt gebruikt voor administratiekosten.
Hoeveel euro gaat er naar administratie?
→ 1% van 1.450 = ____
Schrijf de sommen over in je rekenschrift. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Smartrekenen
Maak 10.2 procent van vanaf opgave 2 van je stencils

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EXIT TICKET

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Controleren 
Pak de startopdracht erbij en controleer de antwoorden die je aan het begin van de les hebt opgeschreven. 
Verbeter of vul aan waar nodig. 

Ben je klaar, schrijf je naam op en 
lever de opdracht in bij de docent.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies