Hoe betaal je?

Hoe betaal je?
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoe betaal je?

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
1. Start van de les 
2. Lesdoelen 
3. Opfris quiz
4. Uitleg / vragen voor toets
5. Extra oefening
5. Opdrachten: bladzijde 70 t/m 73 
6. Huiswerk en afsluiting 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
- Wat is het verschil tussen een directe ruil en een indirecte ruil?
- Wat zijn geldfuncties?
- Hoe je het saldo op je spaarrekening controleert?
- Welke manieren van betalen zijn er?

Slide 3 - Tekstslide

Een product ruilen met een ander product
Een product ruilen met een ruilmiddel, zoals geld
Munten en bankbiljetten
Geld op een bankrekening
Giraal geld
Chartaal geld
Directe ruil
Indirecteruil

Slide 4 - Sleepvraag

Directe ruil
-Product of dienst ruilen tegen een ander product
Indirecte ruil
- Ruilen met behulp van een ruilmiddel. 
Geld is ons belangrijkste ruilmiddel.

Slide 5 - Tekstslide

Chartaal geld = munten en bankbiljetten (contant geld/cash)
Giraal geld = geld op je betaalrekening (rekening courant)

Slide 6 - Tekstslide

Wat is geen geldfunctie?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Motivatiemiddel
D
Spaarmiddel

Slide 7 - Quizvraag

Er zijn drie geldfuncties:
Je kunt geld gebruiken als
- Ruilmiddel: als je iets koopt of verkoopt
- Rekenmiddel: als je de waarde van iets in geld vaststelt of prijzen vergelijkt
- Spaarmiddel: als je geld bewaart voor later

Slide 8 - Tekstslide

Welke manieren van elektronisch betalen bestaan er?

Slide 9 - Woordweb

Voorbeelden van elektronisch betalen:
- met pinpas (pincode of contactloos of mobiel)
- Overmaken via app of internetbankieren (is ook IDeal)
- Met creditcard
     Minimaal 18 jaar
     Hoge rente

Slide 10 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord
A
Oud saldo= creditsaldo Nieuw saldo= debetsaldo
B
Oud saldo= debetsaldo Nieuw saldo= creditsaldo
C
Oud saldo= creditsaldo Nieuw saldo= rentesaldo
D
Oud saldo= rentesaldo Nieuw saldo= debetsaldo

Slide 11 - Quizvraag

Saldo = het bedrag op je bankrekening
Creditsaldo= positief saldo / tegoed / in de plus
Debetsaldo = negatief saldo / tekort / in de min / rood staan
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - betalingen

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13
Op blz 70-73
HS 3 §1

Slide 13 - Tekstslide

Wat moet je weten/kunnen voor de toets?
- Alle begrippen op blz 57
- De formules uit §1 kunnen gebruiken + (nieuw-oud)/oud
- Aantekeningen

Wat is handig om ook te leren?
- Rekenopdrachten! Ook die uit de paragrafen. 
- Invulverhaal om te checken of je alle begrippen kent.

Slide 14 - Tekstslide

Zijn er nog vragen voor de toets?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Zijn er nog vragen voor de toets?
Nee?
Dan huiswerk maken
of leren voor de toets
2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13
Op blz. 70-73, HS 3
HS 3 §1

Slide 17 - Tekstslide