Samenvatting gram1

Grammatica 1 - samenvatting
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 1 - samenvatting

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoorden
  • Persoonsvorm
  • Infinitief -> hele ww tt-tijd
  • Voltooid deelwoord -> geweest/gedaan
  • Tegenwoordig deelwoord -> gebeurt tegelijkertijd

Slide 2 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD




Mensen
docent, meisje, secretaresse, voetballer, bouwvakker, schoonheidsspecialist, bakker...
Dieren
Ezel, lieveheersbeestje, slang, tor, hond, muis, oxelot...
Planten/natuurverschijnselen
Zonnebloem, orkaan, regenbui, zonneschijn, eik, beukenboom...
Dingen/gevoel
Tafel, schrift, fiets, kaasschaaf, geluk, liefde, haat, honger...
(Eigen) namen
Robin, Karel, Mees, Praxis, Amsterdam, Eiffeltoren, Jansen...

Slide 3 - Tekstslide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek

- het boek is spannend

Slide 4 - Tekstslide

STOFFELIJK

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD


- het gouden horloge

- een papieren tas

de zijden bloemen

- de houten tafel


Slide 5 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Persoonlijk

Bezittelijk

Aanwijzend

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoorden
Het aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) verwijst naar iets: deze, die, dit, dat, zulk(e), zo'n, dergelijke.

de-woord > gebruik deze en die: de auto – deze auto, die auto
het-woord > gebruik dit en dat: het filiaal – dit filiaal, dat filiaal
meervoud > gebruik altijd deze en die: het huis – deze huizen, die huizen

Slide 8 - Tekstslide

Voegwoorden
Een vgw verbindt twee zinnen met elkaar. Een vgw staat soms tussen twee zinnen in, maar kan ook aan het begin van de zin staan.

Voorbeeld
 Mariska doet de inkoop. Ik doe de verkoop.
Mariska doet de inkoop en ik doe de verkoop.
Isaam regelt extra personeel. Het wordt druk morgen.
Isaam regelt extra personeel, want het wordt druk morgen.

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsels
Voorzetsels (vz) zijn woorden die plaats, richting, tijd of reden aangeven. 
De ordners staan in de kast.
In de winter is er tijdens de middagpauze tevens soep verkrijgbaar.
Ik heb het snowboarden al aardig onder de knie.


Slide 10 - Tekstslide

Toets


Antwoorden op het antwoordblad.
Vergeet je naam niet.
Lever na afloop het boekje en je antwoordblad in en verlaat de klas rustig

Slide 11 - Tekstslide