Werkwoorden TT en VT

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Taal met LessonUp

- Start je chromebook

- Ga naar het tabblad LessonUp

- Voer de code in

- Gebruik je eigen naam

De tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden

Thema 2, les 15

Wat is een werkwoord?

Een werkwoord:

Een woord dat zegt wat iets of iemand doet.

Of wat iemand heeft of is.

Wat is het werkwoord?
Kruipt daar een slak door de gang?

1. gang
2. slak
3. daar
4. kruipt

Wat is het werkwoord?
Ik ben op de camping.

1. Ik
2. ben
3. op
4. camping

Welke werkwoorden zie je?

De tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden

Werkwoorden

Een werkwoord kan in de tegenwoordige tijd staan.

Dat is de tijd van nu. Is nu aan de gang. Gebeurt nu! 

Een werkwoord kan ook in de verleden tijd staan.

Dat is afgerond, is klaar, is gebeurd. 

De kaars brandt de hele avond.

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd

De trein had vertraging.

1. Tegenwoordige tijd (tt)
2. Verleden tijd (vt)

De knikkers stuiterden op de grond.

1. tt
2. vt

Ik vind jou de aardigste meester van school.

1. tt
2. vt

Schrijf de zin in de verleden tijd:
Hij doet een dansje.

De tegenwoordige tijd van
'Ik vierde een feestje.'

De verleden tijd van
'Zie ik daar het water?'

De tegenwoordige tijd van:
De stoelpoot stond scheef.

Kijk naar de foto's. Verzin twee zinnen. Eén staat in tegenwoordige tijd, één in verleden tijd.

Tijd voor een quiz