klas 3 voorbereiding boekentoets 2

Fictie
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we leren?
  1. Je kan een analyse maken van een fictieverhaal.
  2. Je kunt voorbeelden uit een verhaal geven om je antwoord toe te lichten.

Wat gaan we doen: herhalen van de theorie en (snelle) oefenvragen tussendoor. Blijf alert, doe mee!

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling fictie

Op welke punten moet je in ieder geval iets kunnen vertellen over je boek?




1. genre
2. personages
3. perspectief
4. tijd
5. mening over het boek

Slide 3 - Tekstslide

Genres
  • Een genre is een soort verhaal.
  • Elk genre heeft z'n eigen kenmerken-> leer deze
  • Soms wordt een genre duidelijk gemaakt met een icoon.
  • Let op: fictie en roman zijn GEEN voorbeelden van genres. 
  • Voorbeelden: historisch verhaal, fantasieverhaal, sprookje, detective, thriller, science-fiction (volledige lijst op CL)

Slide 4 - Tekstslide

Wat is GEEN voorbeeld van een genre?
A
humor
B
liefdesverhaal
C
oorlogsverhaal
D
thriller

Slide 5 - Quizvraag

Een genre is:
A
onderwerp van een verhaal
B
een besmettelijke ziekte
C
een icoontje op de zijkant van het boek
D
soort verhaal

Slide 6 - Quizvraag

Genre?
(Harry Potter)
A
sprookje
B
science fiction
C
fantasie
D
spanning en avontuur

Slide 7 - Quizvraag

Perspectief
  • ik -perspectief, personaal perspectief, alwetende verteller.
  • Of: meervoudig perspectief
  • Waarom kiest de schrijver voor een bepaald perspectief? Wat is het effect? 

Slide 8 - Tekstslide

Dus:
  • ik-perspectief
  • personaal perspectief
  • alwetend perspectief
  • meervoudig perspectief

Slide 9 - Tekstslide

Opgelet?
Welke 4 perspectieven zijn er in verhalen?
timer
1:00

Slide 10 - Open vraag

Ik-perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van de verteller;
  • Geschreven in de ik-vorm;
  • Leert de ik-persoon heel goed kennen;
  • Komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.

Slide 11 - Tekstslide

Personaal perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van één persoon;
  • Geschreven in de hij- of zij-vorm;
  • Leert de hoofdpersoon goed kennen.

Slide 12 - Tekstslide

Personaal perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen.
                                           (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)

Slide 13 - Tekstslide

Alwetend 
  • De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
  • Geschreven in de hij- en zij-vorm;
  • Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
  • Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.

Slide 14 - Tekstslide

Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.
                                                                (Uit: De avonden – Gerard Reve)

Slide 15 - Tekstslide

Meervoudig perspectief
Hoofdstuk 1: Ik had deze vakantie moeten afzeggen. Sinds ik ben opgestaan, heb ik al het gevoel dat ik moet huilen.
Hoofdstuk 2: Denkt Lilly nou echt dat ik haar niet zie janken? Wat een muts. Geïrriteerd wend ik me van haar af.
Hoofdstuk 3: ‘Anouk.’ Iemand fluistert mijn naam. Waar ben ik? Het is nacht. En donker. Maar aan de grillige zwarte schaduwen om me heen kan ik zien dat ik in een bos ben.
                                                             (Uit: Shock – Mel Wallis de Vries)

Slide 16 - Tekstslide

Welke is onjuist?
Een personaal perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm

Slide 17 - Quizvraag

Personages
  • karakterbeschrijving: uiterlijke en innerlijke kenmerken, meningen en gevoelens.
  • round of flat character? 
  • hoofd - en bijpersonen

Slide 18 - Tekstslide

Personage - hoofdpersoon
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn;
  • hij maakt een karakterontwikkeling door.
    - round characters!


Slide 19 - Tekstslide

Personage - bijpersoon
  • je weet gedachten en gevoelens niet;
  • ze veranderen niet;
  • ze reageren vaak voorspelbaar.
    - flat characters!

Slide 20 - Tekstslide

Personages 
Hoofdpersonen en bijfiguren

Rond karakter: van dit personage weet je veel. Je weet wat hij denkt en voelt. Belangrijk: hij verwerft inzicht, hij verandert.
Vlak karakter: idem, maar verwerft géén inzicht.
Type: oppervlakkig personage, bijfiguur.

Slide 21 - Tekstslide

Rond karakter
Vlak karakter
Type

Slide 22 - Sleepvraag

Eigenschappen van personages
Personages hebben eigenschappen, net als echte mensen. Aan de hand van deze eigenschappen kun je het karakter van personages beschrijven.

Voorbeelden van eigenschappen:
Betrouwbaar, verlegen, meeloper, driftig, zenuwachtig, spontaan, lui, slim, brutaal, arrogant, kalm, heldhaftig, lief etc.


Slide 23 - Tekstslide

Personages
Personages kun je op drie manieren leren kennen:
  • Door wat ze zeggen en doen;
  • Door wat ze denken en voelen;
  • Door wat anderen over hen zeggen of denken.

Hoofdpersonen leer je vaak op alle drie de manieren kennen, bijfiguren niet.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Personage 'Forrest Gump'

Slide 26 - Woordweb

Tijd in verhalen

Je kunt de tijd in verhalen op verschillende manieren beschrijven:

- In welke tijd speelt een verhaal zich af?

- Hoeveel tijd verloopt er in het verhaal?

- Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

Slide 27 - Tekstslide

Wat moet je vertellen als je een vraag krijgt over de tijd in je boek?
A
In welke tijd en hoeveel tijd er voorbij gaat
B
In welke tijd het verhaal speelt en waarom
C
Hoeveel tijd er voorbij gaat en waarom
D
Hoe lang je over je boek hebt gedaan.

Slide 28 - Quizvraag

Tijd in verhalen
Om te bepalen in welke tijd een verhaal zich afspeelt, let je op de volgende zaken:
  • jaartal
  • historische figuren
  • historische gebeurtenissen
  • gewoontes, voorwerpen, kleding en eten
  • omgeving

Slide 29 - Tekstslide

De plaats en tijd van een verhaal hebben invloed op...
A
sfeer en spanning
B
sfeer en onderwerp
C
tempo en aantal blz.
D
hoofdpersoon en sfeer

Slide 30 - Quizvraag

Wie laat zien in welke tijd het verhaal zich afspeelt?
A
de schrijver
B
de hoofdpersoon
C
de bijpersoon

Slide 31 - Quizvraag

tijd in verhalen
  • chronologisch - van begin tot eind
  • vooruitblikken - flashforward
  • terugblikken- flashback

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Mening over het boek
Koppel je mening altijd aan een onderdeel van je boek, bijvoorbeeld: de schrijfstijl: 
- Is de tekst moeilijk of makkelijk geschreven?
- In de verleden of tegenwoordige tijd geschreven?
- Veel overdrijvingen in de taal?
- Humor?
- etc...

Slide 34 - Tekstslide

Antwoorden in 3 stappen:
  1. Het antwoord
  2. De uitleg
  3. Een voorbeeld uit je boek waarmee je je uitleg versterkt.                   Bijvoorbeeld : Wat is de vertelvorm van je boek? Er is sprake van een alwetende verteller. Dit weet ik, omdat de lezer een inkijkje krijgt in de gedachten en gevoelens van meerdere personages. Dat blijkt bijvoorbeeld uit dit fragment, waarin je leest hoe X zich voelt, maar ook hoeveel zorgen Y zicht maakt. "fragment ..." (blz. ...) 

Slide 35 - Tekstslide