Schrijven H4, les 1

Vandaag
  • Terugblik vorige lessen
  • Start Schrijven H4 

Lesdoelen deze week:
  • Je weet hoe je een betoog moet schrijven.
  • Je bereid het schrijven van je betoog voor. 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Terugblik vorige lessen
  • Start Schrijven H4 

Lesdoelen deze week:
  • Je weet hoe je een betoog moet schrijven.
  • Je bereid het schrijven van je betoog voor. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijven H4
Een betoog schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een betoog?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een betoog schrijf je als je anderen wilt overtuigen: je geeft je standpunt en argumenten die dat standpunt ondersteunen
De argumenten baseer je op feiten. Na je argumenten noem je een tegenargument, waarvan je vervolgens met een weerlegging laat zien dat die niet kloppen. Je gebruikt signaalwoorden om de opbouw van je betoog duidelijk te maken.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betogende teksten
In een betoog:
  • inleiding
  • argumenten
  • tegenargumenten
  • weerlegging
  • conclusie

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak een bouwplan (komt zo!).
 
Schrijf het middenstuk; gebruik voor elk argument een aparte alinea en geef in die alinea de feiten die het argument ondersteunen.

Noem daarna de tegenargumenten en geef bij elk tegenargument direct de weerlegging
gebruik per tegenargument met weerlegging één alinea.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf een inleiding waarin je de aandacht van de lezer trekt en je standpunt geeft.




Schrijf een slot waarin je je standpunt (= conclusie) herhaalt in iets andere bewoordingen.



Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plaats in je betoog drie witregels
één na de inleiding

één tussen het tekstdeel met argumenten en het tekstdeel met tegenargumenten

één voor het slot.

Spring in bij een nieuwe alinea, maar niet na een witregel.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zo gebruik je signaalwoorden in een betoog

Kondig je standpunt aan met ik vind of ik ben van mening.


Introduceer een argument met een signaalwoord voor een opsomming, bijvoorbeeld om te beginnen, ten eerste, daarnaast, bovendien, verder, vervolgens of ten slotte.



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik bij de onderbouwing signaalwoorden als omdat, want, immers of namelijk.


Kondig je tegenargumenten aan met een structurerende zin: Er zijn ook mensen die bezwaren hebben tegen deze maatregel.

Verbind je tegenargumenten met signaalwoorden voor een opsomming.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kondig binnen een alinea met een tegenargument de weerlegging van dit tegenargument aan met een signaalwoord voor een tegenstelling, zoals 
toch, maar, echter, daar staat tegenover

of met een signaalwoord voor een toegeving, zoals hoewel, ook al, weliswaar … maar, ofschoon.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LET OP!
Herhaal in het slot je standpunt met een signaalwoord voor een conclusie, zoals daarom, kortom, dus of al met al.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw betoog
- Inleiding 
     1. Aandacht trekken
     2. Stelling introduceren
- Middenstuk
     1. 2 á 3 voorargumenten 
     2. 1 á 2 tegenargumenten mét   
    weerlegging
- Slot
    1. Aansluiting met inleiding
    2. Herhaling van mening en 1 sterkste       argument

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouwplan
In je bouwplan vul je in het kort in
wat je graag in je tekst wil 
verwerken. 


Slide 14 - Tekstslide

Uitleggen: schrijfdoel is altijd overtuigen en structuur altijd argumentatiestructuur.

Onder argument 1 komen dus de andere argumenten en weerleggingen.
Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 3  van Schrijven H4 (blz 115). 
Vraag 3 van opdracht 2 hoef je niet te maken. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumenten en standpunten
Wat is het verschil? 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenargument
Je geeft redenen waarom iemand het niet eens zou kunnen zijn met je standpunt.
Signaalwoorden: dat blijkt uit, immers, want, omdat, etc.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weerlegging
Je geeft het tegenargument direct wéér een (voor)argument waardoor je het tegenargument weerlegt/ontkracht (minder sterk maakt).
Signaalwoorden (tegenstellend verband): tegenover, maar, hoewel, echter, toch, etc.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies