Inleiding kan uit één of twee alinea's bestaan, soms zelfs meer.
Slide 8 - Tekstslide
Inleiding (1)
Aan het begin van de inleiding probeert de schrijver de lezer nieuwsgierig te maken met een of meer aandachtstrekkers:
iets uit de actualiteit;
iets uit de geschiedenis;
een voorbeeld, zoals een anekdote of een eigen ervaring;
iets wat voor de lezer van persoonlijk belang is;
de aanleiding voor het schrijven van de tekst;
tot de verbeelding sprekende cijfers rondom een probleem.
Slide 9 - Tekstslide
Inleiding (2)
Vervolgens introduceert de schrijver in een volgende alinea het onderwerp door:
een hoofdvraag en eventueel deelvragen over een verschijnsel te stellen;
zijn standpunt te geven;
een probleem te formuleren door middel van een probleemstelling.
Slide 10 - Tekstslide
Slot
Het slot van een tekst kan uit een of meer alinea's bestaan.
Bevat vaak de hoofdgedachte van de tekst (het antwoord op de hoofdvraag, een herhaling van het standpunt of de oplossing voor het probleem)
Vaak is de hoofdgedachte een conclusie of een samenvatting. Eventueel aangevuld met een aanbeveling (advies) of een toekomstverwachting.
Signaalwoorden: daarom, kortom, al met al, dus
Soms sluit het slot aan bij de inleiding, zodat de tekst mooi 'rond' is.
Slide 11 - Tekstslide
P3 en 4: Argumentatie
Slide 12 - Tekstslide
P3 Lezen - Argumentatie (1)
Enkelvoudige argumentatie: een schrijver onderbouwt zijn mening met een argument.
mening
↑
argument
Zij moet de opvolgster worden van onze coach,want zij heeft al veel ervaring.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
P3 Lezen - Argumentatie (1)
Nevenschikkende argumentatie: een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.
mening
↑
argument 1 ↔ argument 2
Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. Ze heeft veel ervaring (1) en ze kan goed met kinderen omgaan (2).
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
P3 Lezen - Argumentatie (1)
Onderschikkende argumentatie: een schrijver kan een argument onderbouwen met een ondersteunend argument. Oftewel: het ene argument ondersteunt een ander argument.
mening
↑
argument
↑
argument
Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de weeken je komt al niet uit met je zakgeld.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
P4 - Tegenargument en weerlegging
In een betogende tekst wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn standpunt. Dit kan hij doen door zijn standpunt met argumenten te onderbouwen. Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door te laten zien dat mogelijke argumenten tégen zijn standpunt of een van zijn argumenten niet klopt. Dit noemen we weerleggen of ontkrachten van een tegenargument.
Slide 19 - Tekstslide
P4 - Tegenargument en weerlegging
In een betogende tekst wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn standpunt. Dit kan hij doen door zijn standpunt met argumenten te onderbouwen. Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door te laten zien dat mogelijke argumenten tégen zijn standpunt of een van zijn argumenten niet klopt. Dit noemen we weerleggen of ontkrachten van een tegenargument.
Met een weerlegging ontkracht je een argument of tegenargument.
Deze worden vaak aangekondigd met een signaalwoorden daarentegen, hoewel, echter, maar, toch, ......
Zie voorbeeld in het boek op blz. 25.
Slide 20 - Tekstslide
P4 - Tegenargument en weerlegging
Kortom:
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt.
Met een weerlegging ontkracht je een (tegen)argument.