Als je aan 1 van deze criteria niet voldoet ben je niet meer werkloos.
Slide 2 - Tekstslide
Werkloosheid ontstaat doordat:
Er meer mensen werk zoeken dan dat er aan banen zijn.
Niet iedereen het werk kan doen, waar mensen voor worden gezocht.
(Dus in Nederland hebben we bijvoorbeeld genoeg mensen die in een winkel kunnen werken, maar mensen die tandarts kunnen zijn hebben we te weinig)
Slide 3 - Tekstslide
Nadelen van werkloosheid:
Je hebt minder geld en kunt daardoor niet meer zoveel dingen doen die je graag wilt doen.
Je verliest veel sociale contacten.
(alle vrienden enz. zijn aan het werk dus die hebben geen tijd voor je)
Sommige mensen worden depressief, omdat ze het gevoel hebben dat ze nutteloos zijn (bij langdurige werkloosheid gebeurt dit)
Slide 4 - Tekstslide
Je vraagt een uitkering aan bij
Het UWV.
Dit is een overheidsinstelling met de volgende taken:
Zij beoordelen of mensen een uitkering mogen hebben.
Ze helpen werklozen met het zoeken naar een nieuwe baan.
Als je werkloos bent en je staat ingeschreven bij het UWV ben jegeregistreerd werkloos.
Als je werkloos bent, maar je staat niet ingeschreven bij het UWV dan ben je ongeregistreerd werkloos.
Slide 5 - Tekstslide
Om wat tegen de werkloosheid te kunnen doen in Nederland, verdeeld de overheid werkloosheid in 5 categorieën.
Je hebt:
Conjuncturele werkloosheid
Structurele werkloosheid
Frictiewerkloosheid
Seizoenswerkloosheid
Regionale werkloosheid.
Slide 6 - Tekstslide
De overheid in Nederland
De overheid in Nederland probeert het inkomsten verschil van Nederland te verkleinen.
Waarom doen ze dat?
Omdat dan het verschil tussen arm en rijk te groot gaat worden in Nederland. Je krijgt dan een situatie waarbij een grote groep Nederlanders niet genoeg geld heeft om een dak boven hun hoofd te hebben en comfortabel te leven.
De rijken worden alleen maar rijker en weten niet wat ze met het geld aan moeten.
Om dit scenario te voorkomen belast de overheid ons inkomen via het draagkrachtbeginsel
Dit is een beginsel waarbij de overheid de mensen steeds meer belasting in procenten laat betalen naarmate ze steeds meer verdienen.
progressief tarief: is een tarief waarbij de hoge inkomens in procenten meer belasting betaalt dan de lage inkomens
Slide 7 - Tekstslide
Wanneer de overheid het draagkrachtbeginsel toepast heb je in een land nivellering
Het verschil tussen arm en rijk wordt dan kleiner
Slide 8 - Tekstslide
Nivellering wordt gecreëerd in Nederland:
Door belasting voor de rijke hoger te maken dan voor de arme inwoners
De arme inwoners geld te geven in de vorm van uitkeringen of subsidies, terwijl de rijke niks krijgen.
Wanneer de overheid mensen die arm zijn geld geeft gebruiken ze het solidariteitsbeginsel.
Slide 9 - Tekstslide
De subsidie voor elektrische auto's zorgde voor denivellering
Het verschil tussen arm en rijk werd juist groter, want arme mensen kunnen helemaal geen Tesla kopen.
Slide 10 - Tekstslide
Denivellering wordt veroorzaakt door:
Subsidies die naar de rijken gaan
Of door:
Een degressief belasting tarief. Dit is een belastingtarief waarbij de mensen met een laag inkomen in procenten meer belasting betalen dan de mensen met een hoog inkomen.
Proportioneel belastingtarief: Iedereen betaalt even veel belasting in procenten .
Slide 11 - Tekstslide
Profijtbeginsel
De overheid laat je belasting betalen voor collectieve goederen die je gebruikt
Een voorbeeld is motorrijtuigenbelasting
Slide 12 - Tekstslide
Inflatie
Geld wordt minder waard.
Je kunt dus minder spullen kopen met hetzelfde geld.
Slide 13 - Tekstslide
Deflatie
Geld word meer waard
Dit betekent dat je meer spullen kunt kopen met hetzelfde geld
Slide 14 - Tekstslide
Waarom inflatie
Omdat de overheid echt geen deflatie wil hebben.
Bij deflatie raakt de economie op slot.
Bij te hoge inflatie blaast de economie zichzelf op.
Slide 15 - Tekstslide
Door inflatie verandert de koopkracht
De koopkracht geeft aan hoeveel spullen en diensten je kunt kopen.
Als de lonen stijgen stijgt je koopkracht.
Als er inflatie is daalt je koopkracht.
Je rekent uit met hoeveel procent de koopkracht daalt of stijgt door de volgende formule:
stijging loon in procenten - inflatie in procenten
Slide 16 - Tekstslide
Uitwerking voorbeeldvraag 2
Je verdiende vorig jaar €2.050,00 per maand. Nu verdien je €2.275,00 per jaar. De inflatie was dit jaar 1,4%. Met hoeveel procent is koopkracht gestegen of gedaald?
Formule: (nieuw - oud) : oud x 100 &
Formule: stijging loon in procenten - inflatie in procenten
€2.275,00 - €2.050,00= €225,00
€225,00 : €2050,00 x 100= 11%
11-1,4= 9,6%
Slide 17 - Tekstslide
Indexcijfer
Om goed uit te kunnen rekenen met hoeveel procent de koopkracht is gestegen gebruikt de overheid indexcijfers.
Een indexcijfer geeft aan met hoeveel procent een cijfer is gedaald of gestegen in verhouding met een afgesproken jaar (dit heet basisjaar)
Als een indexcijfer 110 is dan betekent dit dat het getal met 10% is gestegen in verhouding met het basisjaar.
Als het indexcijfer 90 is dan betekent dat het getal met 10% is gedaald in verhouding van het basisjaar.
Het indexcijfer van het basisjaar is 100 want we vergelijken alle getallen met dit dit indexcijfer.
Slide 18 - Tekstslide
Formule indexcijfer
Nieuw getal : getal basisjaar x 100
Slide 19 - Tekstslide
Uitwerking voorbeeldvraag 3
In 2018 was het loon van de gemiddelde Nederland €2.300,00. In 2021 is dit loon naar €2.450,00 gestegen. Wat is het indexcijfer van 2021 als 2018 het basisjaar is? (rond af op hele getallen)
Formule= Nieuw getal : getal basisjaar x 100
€2.450,00 : €2.300,00 x 100= 107
Slide 20 - Tekstslide
Je kunt geld beleggen door
Geld op een spaardeposito te zetten
Geld in aandelen te stoppen
Vastgoed te kopen (lekker huisjes melken)
Slide 21 - Tekstslide
Vroeger zetten mensen die bang waren voor risico's hun geld op een Spaardeposito
Dit is een spaarrekening, waarbij je jouw geld voor een bepaalt aantal jaren vast zet.
Dit betekent dat je een aantal jaren niet bij het spaargeld kunt en dat de bank je geld kan gebruiken om uit te lenen. Maar de bank mag de rente die je op het spaargeld krijgt ook niet veranderen.
Vroeger kon je wel 5% rente ontvangen over geld op een spaardeposito.
Je liep bijna geen risico om je geld kwijt te raken en je kreeg vast rendement het afgesproken percentage rente.
Een IDEALE MANIER VAN beleggen. Deze manier zou je sinds kort weer kunnen overwegen. Heel lang lag de rente rond de 0% procent. Nu is de rente 2,5%.
Het rendement is nog wel veel lager dan de inflatie dus echt slim beleggen is dit niet.
Slide 22 - Tekstslide
Geld beleggen in aandelen
Wanneer je geld in aandelen stopt betekent het eigenlijk dat je een klein stukje van een bedrijf koopt.
Koop je 5 aandelen van Shell dan ben je mede-eigenaar van Shell, maar er zijn super veel (honderdduizenden) aandelen van Shell dus je hebt niks over het bedrijf te zeggen.
Maar wanneer Shell winst maakt kan het bedrijf ervoor kiezen om de winst aan de eigenaren te geven.
Als je dan mede eigenaar bent krijg je een klein stukje van de winst die Shell aan de eigenaren uitkeert. Dit noemen we dividend. (hier betaal je wel belasting over :'(
Slide 23 - Tekstslide
Huizen opkopen
Mag je veel geld over hebben dan kunnen je huizen opkopen
Voordelen zijn:
Huizen zijn waardevast (ze worden niet snel minder waard) en de kans dat je geld verliest is klein.
Je kunt er vrij veel geld mee verdienen
Nadelen zijn:
Je moet veel geld hebben
Huizen zijn wel waardevast, maar hebben onderhoud nodig (en dit kost geld)
Je hebt er werk van
Je hebt wel een goeie huurder nodig. Als je een slechte huurder hebt dan kan hij je mooie huisje verpesten & en als je pech hebt kun je niks beginnen
De overheid belast sinds kort het verhuren van huizen een stuk zwaarder, omdat de overheid eigenlijk niet wil dat je huizen als belegging gebruikt.